enboven nog in de financiering van de gro
tendeels permanente investeringen in de
agrarische sector. Daarbij moet in aanmer
king worden genomen, dat het procentuele
aandeel van de vaste vermogensbehoefte in
de agrarische bedrijven vele malen groter is
dan meestal het geval is bij industriële en
handelsondernemingen. Verwijzing naar
handelsbanken, die doorgaans geen midde
len voor financiering op lange termijn ter
beschikking stellen is daarom niet zinvol.
Zulks geschiedt wel door z.g. institutionele
beleggers (levensverzekeringmaatschappij
en en pensioenfondsen). Deze hebben even
wel nog nimmer blijk gegeven tot een der
gelijke tinanciering op lange termijn bereid
te zijn zonder zakelijke zekerheid.
De kwalitatieve eisen, waaraan de tinancie
ring bij voorkeur moet voldoen, komen in
het discussie-rapport niet voldoende tot
uiting. In dit verband wijzen wij erop dat
een betere voorlichting nodig is betreffen
de de noodzaak van vermogensvorming
door een zoon-opvolger. Indien de arbeid
van een zoon en opvolger op het bedrijf
van zijn vader niet voldoende kan worden
gehonoreerd in contanten of door middel
van tegoedschrijvingen, zou de vader zowel
als de zoon daarmee moeten rekening hou
den. In zulke gevallen zou men het als nor
maal moeten beschouwen, dat de zoon in de
jaren voor de bedrijfsoverneming bij der
den in loondienst gaat werken, om op die
wijze enig vermogen te vormen.
De capaciteit om rentte en aflossing
te voldoen
Als uitgangspunt moet worden gesteld, dat
het voor de bank niet mogelijk is, een deel
van haar middelen permanent aan een be
paalde ondernemer uit te lenen. Gesteld dat
de looptijd van een voorschot voor de bank
aanvaardbaar is, dan zal de toelaatbare om
vang van het aan te trekken vreemd vermo
gen mede bepaald worden door de capaci
teit van de ondernemer om rente en aflos
sing te voldoen. Kredietverruiming heeft
alleen zin, indien de kredietnemer in staat
zal zijn om aan al zijn verplichtingen te
voldoen.
In de Raiffeisen-Bode van juni '6i wordt
mede op basis van het rapport van de
Commissie Landbouwkrediet in herinne
ring gebracht, dat het voorkomt, dat rente
en aflossing nauwelijks nog kunnen wor
den voldaan, indien de „gewone" krediet
mogelijkheden volledig worden benut. Met
name worden genoemd de bedrijven op
zandgrond, de weide-bedrijven en de eige-
naarsbedrijven in de akkerbouwsector.
Hierbij moge worden opgemerkt, dat de
oriënterende berekeningen van de Com
missie Landbouwkrediet betrekking had
den op een kosten-dekkende produktie en
daarbij de spaarcapaciteit buiten beschou
wing is gebleven. Naarmate de ondernemer
een grotere bedrijfseconomische winst kan
maken en/of bereid is om met zijn gezin
soberder te leven wordt de capaciteit tot
voldoen van rente en aflossingsverplichtin
gen groter.
De aard en de omvang van de verplichting
tot betaling van rente en aflossing mogen
echter niet worden onderschat. Op een ge
mengd landbouwbedrijf bijv., met grond
en bedrijfsgebouwen ter waarde van
40.000, en met vee, basiswerktuigen e.d.