voortaan gefinancierd zou kunnen worden met financieringsmiddelen, die door het boerenleenbankwezen zouden worden ter beschikking gesteld. Met de op de Rijksbe groting uitgetrokken gelden zouden dan waarschijnlijk meer ruilverkavelingspro jecten kunnen worden tot stand gebracht. Zou ook de opstelling van de Rijksbegro ting niet verbeterd worden, aldus zou men nog kunnen vragen, indien b.v. de financie ring binnen het kader van ruilverkavelings- werken van bedrijfsvergroting en van kas senbouw naar het particuliere bankwezen zou worden overgeheveld! Ook rijst de vraag of de sociale ontwikkeling van het platteland gekoppeld dient te blijven aan de uitvoering der ruilverkavelingswerken. Het tempo en de omvang van de regionale ontwikkelingspolitiek worden daardoor be perkt. De sociaal-economische ontsluiting van het platteland zou in veel sneller tem po en op veel groter schaal ter hand geno men kunnen worden dan in het meerjaren plan voor ruilverkavelingen is voorzien, in dien deze ontkoppeling mogelijk zou wor den. 10. Voor de beoogde verbetering van de arbeidsproduktiviteit kan met een collec tieve krachtsinspanning in de vorm van ruilverkavelingswerken ter verbetering van de externe produktie-omstandigheden niet worden volstaan. Additionele investe ringen zijn nodig teneinde door de nood zakelijke verandering in de interne be drijfsvoering de mogelijkheden te benut ten, die met de verbeteringen van de ex terne produktie-omstandigheden gescha pen zijn. De verschuiving van arbeidsinten sieve naar kapitaalintensieve produktie- methoden kan daardoor worden bevorderd. Vast staat, dat de behoefte aan financie ringsmiddelen in de landbouw sterk zal toenemen. Voor Brabant wordt krachtens recente becijferingen1 verwacht, dat de kapitaalsbehoefte in de periode 1960-1970 zal stijgen van rond 80.000,— tot 100.000,— gemiddeld per bedrijf. Het is bekend, dat de Commissie Verrijn Stuart, die onlangs op verzoek van de landbouw organisaties en de landbouwkredietbanken rapport uitbracht over de werking van het landbouwkrediet, tot de conclusie kwam, dat de potentiële kredietmogelijkheden vol doende zijn om de in de toekomst te ver wachten investeringsbehoeften te dekken. De vraag is echter of het bestaande krediet apparaat ervoor kan zorgen, dat deze kre dietmogelijkheden op de juiste plaats ter beschikking komen. Interne becijferingen opgesteld op de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank te Eindhoven tonen aan, dat de investeringen in de landbouw natio naal gezien in de jaren 1958-1960 zijn ach tergebleven bij de gemiddelde raming van de Commissie Verrijn Stuart. Er is echter een tendens tot stijging waar neembaar. De netto-vraag, dat wil zeggen na afschrijvingen, naar financieringsmidde len door de landbouw geeft in de laatste 3 jaar een snelle toeneming te zien, te weten van 191 miljoen tot 295 miljoen per jaar. Opmerkelijk is ook, dat in deze pe riode het aandeel van de boerenleenbanken in de financiering sterk is gestegen, te 1. Gegevens van de Commissie Kapitaalsonderzoek van de Stichting „Het Provinciaal Onderzoekcen trum voor Noord-Brabant". 692

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1961 | | pagina 16