met die van de andere bevolkingsgroe
pen;
b. een voortschrijdende wetenschappelij
ke en technische ontwikkeling, welke
met de vorige factor (a) de vervanging
van arbeid door kapitaal zal uitlokken;
c. een toenemende vraag naar hoogwaar
dige land- en tuinbouwprodukten, naar
kwaliteitsprodukten, als gevolg van een
stijgende welvaart en verschuiving van
consumptie-gewoonten;
d. zekere veranderingen van de afzetmo
gelijkheden en daarmee ook van de
produktiemogelijkheden onder in
vloed van internationale economische
verhoudingen, met name de geleidelij
ke verwezenlijking van de E.E.G.
Onder invloed van deze factoren zal de
Nederlandse landbouw in de komende pe
riode grote veranderingen te zien geven
wat betreft de produktiemethoden, de be
drijfsvormen, de structuur van de bedrijfs-
grootte en de richting van de produktie.
Onze landbouw zal speciaal voor de taak
staan de arbeidsproduktiviteit te verho
gen door rationalisatie en mechanisatie en
het produktie- en afzetapparaat aan te pas
sen aan de wijzigingen van de vraagzijde.
Vanzelfsprekend zullen de gewenste en
verantwoorde aanpassingen door de agra
rische bedrijven niet steeds vanzelf plaats
vinden en langs diverse wegen zullen de
voorwaarden hiervoor moeten worden ge
schapen c.q. worden verbeterd. De te ver
wachten ontwikkelingen zullen voor de di
verse groepen van de agrarische bedrijven
ook een soms sterk uiteenlopend effect uit
oefenen. Het rapport gaat in dit verband
nader in op de positie van de akkerbouw-,
de veehouderij- en de gemengde bedrijven.
Daarna schenkt het uitvoerig aandacht aan
de verschillende onderdelen van het land
bouwbeleid in de ruime zin van het
woord zoals aan de produktiefactor ar
beid; aan de kapitaalbehoefte en aan de
produktiefactor grond. Daarbij komen aan
de orde de wetgeving op het gebied van
het pachtwezen en de koop en verkoop van
landbouwgronden en de cultuurtechnische
werken; de vakbekwaamheid en het on
dernemerschap; de afzet en verwerking
van agrarische produkten.
Zoals we reeds stelden, moet dit rapport
beschouwd worden als een goede basis
voor bezinning en discussie niet alleen voor
de boeren en tuinders en hun organisaties,
maar ook voor de overheid en de niet-
agrarische instanties en organisaties. We
hopen dan ook dat dit rapport een ernstige
bezinning en goede discussie zal uitlokken
ten aanzien van de richting waarin en van
de wegen waarlangs de landbouw zich zal
moeten ontwikkelen en het landbouwbe
leid zal moeten worden gevoerd. We slui
ten daarom met een citaat uit het rapport:
„Als algemeen uitgangspunt voor de be
zinning op de landbouwpolitiek geldt, dat
het beleid van bedrijfsleven en overheid
ten doel moet hebben een efficiënt geor
ganiseerde en doelmatig georiënteerde be
drijfstak als bestaansbasis voor een welva
rende landbouwbevolking. De verwezen
lijking van deze doelstelling is niet alleen
van belang voor de landbouwende bevol
kingsgroep; zij is van grote betekenis voor
een harmonische ontplooiing van de gehele
Nederlandse samenleving".
660