De toekomst
van de spaarbanken
Onder deze titel zijn in „Het Financiële
Dagblad" van 18, 19 en 20 april 1961 een
drietal artikelen verschenen van de hand
van dr. W. L. Groeneveld Meyer. In het
eerste artikel wordt, na een kort historisch
overzicht, de sociale taak van het Neder
landse spaarbankwezen belicht; het twee
de besteedt ruime aandacht aan de concur
rentie van de zijde van de handelsbanken,
terwijl in het derde voor kleine spaarban
ken een concentratie in grotere eenheden
wordt bepleit.
Vooral dit laatste artikel is zeer interessant
omdat de schrijver die onder meer be
stuurslid is van de Stichting Nutsspaar-
bank te 's-Gravenhage hierin aangeeft in
welke richting naar zijn mening de bij de
Spaarbankbond aangesloten banken zich
dienen te ontwikkelen,
liet spaarbankwezen is in de negentiende
eeuw geboren uit de heersende sociale
nood: de grote tegenstelling tussen arm en
rijk. Tot op heden is de doelstelling van de
spaarbanken, de bestrijding van de armoe-
654
de door de vorming van bezit, nog steeds
actueel.
Het sociale karakter komt volgens de au
teur evenzeer tot uitdrukking in liet verle
nen van tal van diensten die pussen in het
schema van haar doelstelling, ook al bren-
gen deze meer kosten dan haten op." On
der meer worden hier vermeld de bevor
dering van jeugd-, school- en bedrijfsspa-
ren, het adviseren over gezinsbudgetten
e.d.
Uiteindelijk is de spaarbank er ook om
haar inleggers een zodanige rente uil te ke
ren, dat het sparen niet alleen aantrekke
lijk is, maar ook krachtens haar doelstel
ling bevorderd wordt".
In tegenstelling tot de boerenleenbanken
kunnen de spaarders bij andere spaarin-
stellingen niet onmiddellijk hun gehele te
goed, indien dit van enige omvang is, op
nemen. Wellicht is dit nog een uitvloeisel
van de eerste (spaarbank-)tijden toen „een
voudige spaarders, die geld kwamen weg
trekken van „Het Nutaan de deftige he
ren achter de groene tafel nauwkeurig
moesten uitleggen, waarvoor zij het zou
den willen besteden."
Tot de eerste wereldoorlog waren de spaar-
instellingen in ons land „een door notabe
len beheerd sociaal apparaat voor de kleine
man". Naast de bondsspaarbanken en de
R.P.S. „waren er op het plateland nog de
boerenleenbanken die de spaar duit en van
de boeren tussen de oogsten tot zich trok
ken."
In de structuur van het spaarbankwezen
zijn ook na 1918 nog weinig wijzigingen
opgetreden, doch de evolutie in het maat
schappelijk bestel, welke zich met name na