(waaronder worden verstaan de beide cen trale banken met de lokale banken teza men) verleenden geldscheppende kredie ten ten bedrage van 45 miljoen gld., tegen over 97 miljoen het jaar tevoren. Het ver slag noemt de kredietexpansie van de han delsbanken fors, doch in het licht van de krachtige toeneming van de nationale pro- duktie niet overmatig, zodat De Neder- landsche Bank geen aanleiding vond de in 1960 overeengekomen regeling ten aan zien van het eventueel stellen van krediet plafonds (waarover in ons eigen jaarver slag uitvoerig is bericht) toe te passen. In het licht van dit oordeel over de han delsbanken en van de aangehaalde cijfers kunnen wij stellen, dat dan van de land bouwkredietinstellingen zeker geen infla toire invloed is uitgegaan. Een andere passage, waarnaar onze aan dacht in sterke mate is uitgegaan, is die waarin gesproken wordt over het dualis tische karakter van de tegoeden op spaar rekening hij de handelsbanken, welke te goeden in 1960 aanmerkelijk, d.w.z. met 420 miljoen gld., zijn gestegen. De Presi dent meent namelijk, dat deze tegoeden enerzijds in vele gevallen een duidelijke liquiditeitsfunctie bezitten, namelijk in dien men let op het feit, dat zij direct op vraagbaarzijn bij effectenaankopen en men dit in verband brengt met de grote effec tenverkopen naar het buitenland. Aldus gezien ligt de gedachte voor de hand, al dus het Bankverslag, dat deze tegoeden „ten dele de voor herbelegging bestemde op brengst vertegenwoordigen van de naar het buitenland verkochte effecten." Aan de andere kant echter geldt voor een ander deel van de spaartegoeden bij han delsbanken „dat zij niet in de eerste plaats als liquiditeit worden aangehouden, doch dat daaraan dezelfde spaar- en beleggings overwegingen ten grondslag liggen, als ook ten aanzien van de tegoeden bij de tra ditionele spaarinstellingcn (in casu: spaar en boerenleenbanken) mogen worden ver ondersteld." Hoe die verhouding tussen beide soorten handelsbankspaargeldcn nu in feite is, is nog onvoldoende bekend, aldus nogmaals het verslag. In afwachting van eventuele nadere gege vens, die De Nederlandsche Bank zou over leggen, blijven wij bij onze in ons eigen jaarverslag neergelegde mening, dat het onjuist zou zijn, indien de genoemde ont wikkeling bij de handelsbanken gevolgen zou hebben ten aanzien van een met een eventuele kredietbeperking gepaard gaan de minder grote vrijheid voor onze orga nisatie om kapitaalmarktuitzettingen te verrichten. 653

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1961 | | pagina 17