Het jaarverslag van De Nederlandsche Bank Uit het in april door de President uitge brachte vc rslag van De Nederlandsche Bank over het jaar 1960 blijkt, dat de ontw ikke ling, die zich in 1959 in ons land voordeed, in 1960 verdere voortgang heeft gevonden. De overeenstemming tussen beide jaren is zelfs opvallend. Zo oefende de particu liere sector in beide jaren enigermate infla toire impulsen uit, die eveneens in beide jaren werden gecompenseerd en zelfs iets overtroffen door deflatoire impulsen, die uitgingen van de overheid. Deze laatste de flatoire tendenties werden, wat de centra le overheid betreft, vooral veroorzaakt door de grote leningactiviteit van het rijk, een activiteit, die zoals bekend zich niet beperkte tot het dekken van de financie ringsbehoeften van het rijk, doch aanmer kelijk daarboven uitging. De zojuist bedoelde inflatoire en deflatoire tendenties van het binnenland gaven echter aanmerkelijk lagere bedragen te zien dan de inflatoire impulsen, die uitgingen van het buitenland. In 1960 waren die impul sen zelfs nog groter dan in 1959 en het wa ren deze impulsen (in hoofdzaak tot uiting komende in het grote overschot op de lo pende rekening van de betalingsbalans) die onze monetaire autoriteiten in het begin van het jaar onder invloed van de Duitse revaluatie tot het besluit brachten om ook de gulden ten opzichte van het goud met 5°/o te herwaarderen. De President legt er in zijn verslag de na druk op, dat het besluit tot revaluatie niet gezien moet worden als een wijziging van de op vaste wisselkoersen gebaseerde poli tiek van de regering. „Onveranderd blijft zij (de regering) een zelfstandige pariteits- wijziging als instrument der economische politiek afwijzen", aldus het verslag. Doch daar wordt direct aan toegevoegd, dat er dan ook een betere coördinatie van de doel einden en de middelen der economische en monetaire politiek dient te komen, om te verhinderen, dat het systeem van vaste wisselkoersen ons opnieuw voor het di lemma plaatst van een loon- en prijsstij ging ter aanpassing aan het buitenlandse peil of een revaluatie, welke maatregel ui teraard in wezen in strijd is met het begin sel van de vaste wisselkoersen. De aandacht van de C.C.B. ging uiteraard vooral uit naar die passages in het verslag, waarin de landbouwkredietinstellingen worden genoemd. Dit is o.a. het geval in de tabel, waarin de geldschepping ten be hoeve van de private sector nader wordt geanalyseerd. Het blijkt, dat de krediet verlening van de handelsbanken aanleiding gaf tot een geldschepping van 614 miljoen gld. in 1960, tegenover 483 miljoen in 1959. De landbouwkredietinstellingen ^52

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1961 | | pagina 16