der jaren van karakter veranderd. Van de
uitvoering van de eerste ruilverkaveling in
1924 tot het einde van de Tweede Wereld
oorlog waren ruilverkavelingen betrekke
lijk klein van omvang. Na de Tweede We-
reldoo rlog hebben zich deze eenvoudige
ruilverkavelingen ontwikkeld tot streek-
ontwikkelingsprojecten, waarbij de collec
tieve plattelandsuitrusting van grotere,
één geografisch geheel vormende gebieden
wordt verbeterd. Bedrijfsvergroting, boer
derijverplaatsing, al dan niet gepaard gaan
de met krotopruiming, aanleg van utili
teitsvoorzieningen zoals electriciteit en
waterleiding, verbinding van dorpskernen,
alsmede recreatieve voorzieningen hebben
een plaats in de ruilverkaveling gekregen.
Het woord „ruilverkaveling" dekt dan ook
vaak niet meer de feitelijke inhoud der
werken.
Overeenkomstig de in het „Meerjarenplan
voor ruilverkaveling en andere cultuur
technische werken in Nederland" uitge
werkte beginselen worden bij de keuze der
uit te voeren ruilverkavelingen bepaalde
beginselen in aanmerking genomen. In de
eerste plaats wordt de maatstaf aangelegd,
dat slechts die gebieden voor ruilverkave
ling in aanmerking komen, waarvan een
redelijke mate van zekerheid bestaat, dat
het betrokken gebied de eerste 30 a 40 jaar
een agrarische bestemming zal behouden.
Daar waar van een overvloedige agrarische
beroepsbevolking gesproken kan worden,
welke niet opgevangen kan worden door
rendabele intensieve teelten, komen vooral
op alternatieve werkgelegenheid gerichte
maatregelen in aanmerking. Daarenboven
wordt het uitgangspunt aanvaard, dat een
relatief gunstige verhouding zal moeten
bestaan tussen de in de ruilverkaveling te
investeren gelden en de daarvan te ver
wachten baten. Hierbij wordt uitgegaan
van de wenselijkheid, dat een ruilverkave
ling behalve tot verbetering van de econo
mische toestand zo mogelijk ook zal leiden
tot een betere maatschappelijke toestand in
het betrokken gebied. Uiteraard zal een
redelijk beheer en gebruik van de nieuwe
toestand verzekerd moeten zijn.
In dit licht moeten de subsidiërings- en fi
nancieringsregelingen, die voor ruilverka-
velingswerken gelden, worden beschouwd.
Allereerst iets over de subsidiëringsrege
ling.
De subsidiëringspolitiek
a. In de ruilverkavelingswet 1954 worden
de kosten van voorbereiding der plannen
ten laste van het Rijk gebracht. Alle overi
ge kosten worden over de grondeigenaren
omgeslagen, voorzover deze niet door sub
sidie worden gedekt. Deze omslag over de
grondeigenaren van de niet gesubsidiëer-
de kosten geschiedt op basis van de door
ruilverkaveling te verwachten waardever
meerdering van hun onroerende goederen.
In deze uitermate beknopte financierings
regeling komt tot uitdrukking het uit
gangspunt, dat er met de ruilverkavelin
gen twee belangen worden gediend, te we
ten het algemeen belang en het belang van
de betrokken grondeigenaren. Door de
subsidiëring wordt dit algemeen belang er
kend.
In de praktijk blijkt echter telkens opnieuw
hoe moeilijk het is in deze tot een juiste
toerekening te komen aan deze beide bc-
647