Aantekeningen bij de statistische gegevens Nu de cijfers van het eerste kwartaal van 1961 bekend zijn is het interessant om de ontwikkeling van onze organisatie gedurende dit tijdvak na te gaan. In meer dan één opzicht is deze ontwikkeling opmerkelijk. Voor onze banken is het verloop van de spaar gelden steeds een zeer belangrijke grootheid. Ten opzichte van 1960 hebben de besparingen in het eerste kwartaal van 1961 een duidelijke vooruitgang te zien gegeven. Wat dat betreft bevinden wij ons in een soortgelijke situatie als de banken aangesloten bij de C.C.R.B., waar de vooruitgang echter zowel absoluut als relatief geringer was. Ook de besparingen bij de algemene banken en de R.P.S. waren hoger dan in 1960. Vergelijkt men de cijfers van het eerste kwartaal 1961 met die van het eerste kwartaal 1959, dan blijkt, dat de besparingen in 1961 bij onze banken, evenals bij de R.P.S. en de Bondsspaarbanken, een grotere aanwas vertoonden dan in 1959. Bij de boerenleenbanken, aangesloten bij de Coöperatieve Centrale Raif- feisenbank werd in vergelijking met 1959 minder bespaard. Blijkens de verzamelbalansen van 31 december 1960 en 31 maart 1961 zijn de spaargelden gestegen met ongeveer 58 miljoen; het totale spaartegoed van bij de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank aangeslo ten banken beliep per ultimo maart 1.608 miljoen. Deze toeneming is 19 miljoen hoger dan in 1960, toen een stijging kon worden geconstateerd van 39 miljoen. In elke maand van dit jaar bedroeg het spaarsaldo meer dan in de overeenkomstige maand van het vorig jaar. Hoewel de creditsaldi ii: rekening-courant meestal niet zo'n opzienbarende ontwikkeling vertonen is het verloop daarvan toch van e:o(t belang. Uiteraard wordt het verloop van deze saldi door geheel andere factoren bepaald, doch als middelen van de credietverlening zijn zij van grote waarde. Wij kunnen con stateren, dat het niveau van ce creditsaldi op het einde van elke maand in 1961 ongeveer 10 a 15 mil joen hoger lag dan in 1960. Ten opzichte van 1959 is de verbetering ongeveer 20 miljoen. In het voor jaar zijn de creditsaldi echter steeds lager dan op het einde van het jaar. Op het einde van maart 1961 be droegen deze 172 miljoen; te vergelijken met 174 miljoen eind december 1960. Gedurende het eerste kwartaal zijn de spaargelden en creditsaldi tcsamen gestegen met ongeveer 56 miljoen. Ten aanzien van de debetsaldi kan worden geconstateerd, dat deze einde maart 1961 ruim 5 miljoen ho ger waren dan einde december 1960, terwijl de uitstaande voorschotten per einde maart die van eind december met 24 miljoen overtroffen. In totaal beliep de uitbreiding van de crediet- en voorschotverlening gedurende het eerste kwartaal van 1961 29 miljoen. Stelt men dit bedrag 29 miljoen) tegenover de groei van de toevertrouwde middelen 56 miljoen), dan blijkt heel duidelijk, dat de groei van de spaargelden en creditsaldi ruimschoots voldoende is ge weest om de uitbreiding van de crediet- en voorschotverlening te financieren. Het uitstaande bedrag aan credieten bedroeg per ultimo maart 1961 134 miljoen tegen 129 miljoen op 31 december 1960. Het totaalbedrag der door de boerenleenbanken verstrekte voorschotten beliep per einde maart 689 miljoen, te vergelijken met 654 miljoen per ultimo december 1960. 634

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1961 | | pagina 82