ve groei der spaartegoeden bij verschillen de groepen boerenleenbanken in 1960. liet toenemingspercentage was 9% voor de boerenleenbanken van het overwegend a- grarisch platteland; io%> voor de boeren leenbanken van het meer verstedelijkt plat teland en 17% voor de boerenleenbanken die in de omgeving der steden werkzaam zijn. Neemt men daarbij in aanmerking, dat ongeveer 50%) van de spaarders agra risch zijn en dat 6o°/o van onze boeren leenbanken gelegen zijn in het overwegend agrarisch platteland dan zien wij ook in onze boerenleenbankorganisatie de uitwer king van de algemene welvaartsontwikke ling, die in 1960 in het bijzonder aan de groep der werknemers is ten goede geko men. In 1961 zette deze ontwikkeling ver der door, met dien verstande, dat klaarblij kelijk de effecten, die in 1960 zo nadelig de besparingen in de agrarische sector hebben beïnvloed, zijn uitgewerkt. Ook komt in de stroom der besparingen bij de boerenleenbanken meer en meer tot uit drukking de verbetering van de secundaire arbeidsvoorwaarden ten gunste van de werknemers, onder meer in de vorm van bedrijfsspaarregelingen, waarvan veelal de administratie aan onze boerenleenbankor ganisatie wordt toevertrouwd. Daarbij zijn wij in staat de service te bieden van een centrale administratie van de bedrijfs- spaarregeling, waarbij de bedrijfsleiding alleen met de Centrale Bank te doen heeft, terwijl de sparende werknemers bij de aan gesloten boerenleenbank van hun woon plaats terecht kunnen. Op deze wijze zijn onze boerenleenbanken reeds ingeschakeld in de uitvoering van ruim 170 bedrijfs spaarregelingen. Zowel deze als andere spaarregelingen, zoals voor de jeugd en voor de ambtenaren, bevorderen de spaar- beweging bij onze boerenleenbanken in toenemende mate. In zijn laatste vergade ring heeft het Bestuur besloten aan deze activiteiten nog een extra stimulans te ge ven door de aanstelling van spaarpropa- gandisten bij onze vijf districts-inspecties en door de aanstelling onder leiding van de hoofdinspectie van een afzonderlijk hoofd van de afdeling Propaganda. De resultaten in het lopende jaar van alle activiteiten die op het gebied van het sparen werden be oefend, zijn verrassend. De eerste drie maanden gaven bij de aangesloten boeren leenbanken een spaarsaldo te zien van 57,9 miljoen te vergelijken met 39,4 miljoen in de eerste drie maanden van 1960. Dit is een spaarsaldo, dat in de eerste drie maan den van 1961 niet minder dan 47°/o hoger ligt dan in de overeenkomstige periode van 1960. Voor de andere spaarinstellin- gen belopen deze stijgingspercentages ach tereenvolgens: algemene spaarbanken 37%, boerenleenbanken van Utrecht 19%, Rijkspostspaarbank 12%. De krediet- en voorschotverlening Het crescendo geldt eveneens de krediet en voorschotverlening. De uitstaande be dragen aan kredieten en voorschotten ste gen in het verslagjaar met niet minder dan 146 miljoen tot een bedrag van 783 mil joen. De in het verslagjaar nieuw verstrek te voorschotten beliepen 203 miljoen; dit was ruim 31 miljoen meer dan in 1959. Mede door het in toepassing brengen van 607

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1961 | | pagina 55