serie van drie en een serie van vier avon
den, waaraan eveneens in groepen werd
deelgenomen. Aldus werden in totaal 360
voorlichtingsavonden gegeven, waarvoor
zich 18 leden van de inspectiedienst heb
ben ingezet. Het zijn nuchtere cijfers en
feiten; wij dienen echter wel te beseffen,
dat daarachter stond een grote toewijding,
die met veel opofferingen gepaard ging.
Ken extra woord van dank en erkentelijk
heid jegens allen, die aan deze cursussen
hebben deelgenomen, zowel actief als pas
sief, is hier ongetwijfeld op zijn plaats.
Wij mogen echter niet eraan voorbijgaan,
dat de uitbreiding van de taken, waarvoor
wij zijn gesteld, de noodzaak onderstre
pen en urgeren om ook de financiële basis
van de boerenleenbanken, van de Centrale
Bank evenals van de neven-instellingen
steeds meer te versterken. Wat de neven
instellingen betreft denk ik aan de N.V.
Boeren-IIypotheekbank, maar ook aan een
instelling als 't Onderling Waarborgfonds,
die van veel grotere betekenis kan worden
voor de verhoging van de individuele soli
diteit der boerenleenbanken door een ver
sterking van de solidaire samenwerking
der boerenleenbanken. In het directie-rap
port wordt daaraan terecht aandacht ge
schonken en ik hoop, dat de reorganisatie
commissie, waarin beheerders en kassiers
zitting hebben genomen, ook aan deze
voorstellen, die betrekking hebben op een
uitbreiding van de werkingssfeer van het
Onderling Waarborgfonds, haar aandacht
zal willen geven.
De spaarbeweging
Inmiddels dient ieder jaar zijn deel bij te
dragen tot de versterking van het finan
ciële fundament van de boerenleenbank
organisatie. Ook het jaar 1960 heeft zulks
op een gelukkige wijze gedaan. Vooreerst
in de stroom van middelen, die naar de
boerenleenbanken was gericht. Met een
procentuele toeneming van 10,9%) van het
spaartegoed, dat in het begin van 1960 bij
de aangesloten boerenleenbanken uitstond,
vertoonde onze boerenleenbankorganisatie
nog steeds de grootste relatieve groei van
alle spaarbankinstellingen. Zij werd daar
in op de voet gevolgd door de algemene
spaarbanken met een groei-percentage van
10,20/»; dan volgen de boerenleenbanken
van Utrecht met 9,1% en tenslotte de
Rijkspostspaarbank met een relatieve groei
der spaargelden in 1960 met 8,6°/o. Uit de
ze groeipercentages blijkt, dat de groei
kracht der onderscheiden spaarhankorga-
nisaties elkander niet veel ontloopt. Zij
houden elkander als het ware in evenwicht.
De door de verschillende spaarbankorga
nisaties toegepaste rentetarieven zijn dan
ook redelijk op elkander afgestemd. Ieder
van deze spaarbankorganisaties heeft haar
eigen specifieke voor- en nadelen. Zij staan
alle behoorlijk sterk in de concurrentie.
Voor ons land is het een zegen, dat zoveel
wijd verspreide instellingen zowel in de
steden als in de uiterste hoeken van het
platteland het sparen bevorderen. Ieder
kan terecht hij een instelling van zijn keu
ze. Ongegrond lijkt ons de klacht, die van
de zijde van de Rijkspostspaarbank wordt
vernomen, dat zij zou zijn achtergesteld
in mogelijkheden om met concurrerende
rente-tarieven te werken. Dat deze klacht
ongegrond is blijkt ook daaruit, dat de
605