te financieren bedrag, is het de vraag, ot het in dergelijke gevallen nog wel nodig is, dat het Centrale Bestuur van het Borg stellingsfonds te Den Haag van geval tot geval moet worden ingeschakeld. Deze vraag klemt temeer nu het totaal door het Borgstellingslonds gegarandeerde be drag al bijna het viervoud bedraagt van het fondsvermogen. Ook in het licht van deze situatie, waarbij het Borgstellingsfonds door het boerenleenbankwezen voor het viervoud van het fondsvermogen als ga rant wordt geaccepteerd voor door boe renleenbanken te verlenen voorschotten, waarin mede een stuk verantwoordelijk heid van het landbouwkredietwezen is ge legen, rijst de vraag, of deze mede-verant woordelijkheid wel voldoende wordt er kend door een adviserende vertegenwoor diging van de beide centrale Iandbouwkre- dietbanken in het Bestuur van het Borg stellingsfonds. Al deze vragen zullen m.i. in een gezamenlijk overleg tussen de cen trale landbouworganisaties, de beide cen trale landbouwkredietbanken en de over heid nader onder ogen dienen te worden gezien. Ik hoop, dat dit op dezelfde positieve wij ze zal gebeuren als waarop deze vraagstuk ken behandeld zijn in het rapport van de K.N.B.T.B. en in het in deze vergadering aan de orde komende directie-rapport. Wanneer wij op dit ogenblik mogen vast stellen, dat de Nederlandse land- en tuin bouw op economisch en technisch gebied een hoog peil heeft bereikt in vergelijking met de land- en tuinbouw in andere lan den, dan meen ik met gepaste bescheiden heid te mogen opmerken, dat dit mede te danken is aan de activiteiten van de coö peratieve landbouwkredietorganisaties. De diepingrijpende wijzigingen in de be drijfsstructuur van de Nederlandse land en tuinbouw en in het leefpatroon van de plattelandssamenleving, die in de komende jaren stellig verwacht kunnen worden me de i.v.m. de ontwikkelingen met betrek king tot de E.E.G., stellen de Boerenleen banken voor nieuwe en grote opgaven. Een grote mate van aanpassing en flexabi- liteit in het beleid van beheerders en direc ties van centrale en plaatselijke banken is hiervoor vereist. Het rapport van de Commissie Landbouw krediet en dat van de K.N.B.T.B. en het daarop gevolgde directierapport geven de weg aan, waarlangs onze Boerenleenbank organisatie op de meest juiste en doeltref fende wijze haar taak in deze dynamische tijd kan vervullen. In samenwerking met Overheid, land- bouwstandsorganisaties en alle overige daarvoor in aanmerking komende organi saties en instellingen en met de volle mede werking van alle bij onze Centrale Bank aangesloten banken, zal naar mijn vaste overtuiging onze organisatie ook in de toe komst een belangrijke bijdrage blijven le veren ter verbetering van de welvaart van ons volk en van de plattelandsbevolking in het bijzonder. Over het jaarverslag, dat naast het voren- gaande de hoofdschotel vormt van deze algemene vergadering zal ik kort zijn. De voorzitter van het bestuur zal zo dadelijk daarop een nadere toelichting geven. In aansluiting aan hetgeen zojuist werd opgemerkt over de financieringstaak van 600

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1961 | | pagina 48