dering van het aantal arbeidskrachten. In de economisch sterk ontwikkelde lan den ziet men, met name in de laatste jaren, ook een aanmerkelijke vermindering van het aantal agrarische bedrijven, speciaal door een sterke teruggang in het aantal kleine bedrijven, en daarnaast een geleide lijke vergroting van de gemiddelde opper vlakte cultuurgrond per bedrijf. Terwijl de agrarische sector in ons land in 1947 nog 20%) van de totale beroepsbe volking voor zijn rekening nam, is dat van daag aan de dag naar raming niet veel meer dan 10%. Het aantal personen, werkzaam in land- en tuinbouw, is met zeker 150.000 afgenomen en dit ondanks de grote natuur lijke bevolkingsaanwas bij de agrariërs. De ontwikkeling van het aantal grondgebrui kers met hoofdberoep akkerbouwer en of veehouder in Nederland komt in de cij fers van Onderstaande tabel naar voren. Deze cijfers laten duidelijk zien dat het aantal kleine bedrijven snel afneemt. Ter- Aantal grondgebruikers met hoofdberoep akkerbouiv'veehouder met 1 hu of meer cultuurgrond. Oppervlakte cultuurgrond 193 0 '95° 1959 1-3 ha 29.400 30.600 15100 3-5 ha 28.900 29.600 21.200 5-10 ha 50.800 60.600 57.100 10-20 ha 39.800 47.500 52-30o 20-50 ha 23.600 23.800 23.900 50 ha en meer 2.700 2.000 1.900 Totaal 1 75.000 194.300 1 71.500 wijl er in 1950 nog ruim 60.000 bedrijven waren met 1-5 ha grond, waren er in 1959 nog slechts ruim 36.000 van deze bedrij ven. In 1930 hadden de boeren alle groot teklassen tezamen genomen - gemiddeld ruim 11 ha ter beschikking, in 1950 onge veer 11 ha en in 1959 ruim 12 ha. Wat de ontwikkelingen op de zandgron den betreft kan worden opgemerkt dat het aantal bedrijven van 1-5 ha als volgt is verlopen: 35.200 (1930), 35.700 (1950) en 20.700 (1959). Het totale aantal grondge bruikers met hoofdberoep in de landbouw (zonder hoofdberoep tuinbouw) bedroeg daar in 1930 93.600, nam toe tot 106.500 in 1950 en nam daarna af tot 91.400 in 1959. De gemiddelde bedrijfsgrootte ont wikkelde zich van ruim 8 ha (in 1930) tot ruim H/2 ha (in 1950) en bijna 10 ha (in 1959)- In West-Duitsland hebben zich na de twee de wereldoorlog soortgelijke veranderin gen voorgedaan. Tussen 1949 en 1960 ver minderde het aantal landbouwbedrijven (met minstens een x/i ha) met meer dan 300.000 stuks of met 16. De daling had met name betrekking op de kleinere be drijven: het aantal bedrijven met minder dan 10 ha liep namelijk terug met rond 350.000 stuks of met een kwart. Daarente gen vertoonden de grotere bedrijven (be halve die met 100 ha en meer) een toena me. Een groot aantal kleine bedrijven is derhalve opgeheven of ze worden slechts als nevenverdienste geëxploiteerd. De bedrijven van 10-50 ha beschikken in de duitse bondsrepubliek nu over 57% van de cultuurgrond, die met een grotere op- 57°

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1961 | | pagina 18