worden aangehouden, dient men uit te
gaan van een situatie waarin geen coöpe
raties bestonden; immers de werkelijke
marktprijs is mede tot stand gekomen
door de werking van de coöperaties.
Het ontwerp geeft derhalve geen toetsings-
recht aan de marktprijs, doch een toet-
singsrecht van de marktprijs.
Het is duidelijk, dat de coöperaties een der
gelijke inmenging van de fiscus op haar
prijsbeleid onder geen voorwaarde kunnen
accepteren. Dit spreekt nog temeer, indien
bedacht wordt, dat een dergelijke be
voegdheid aan de fiscus uitsluitend ten
opzichte van coöperaties verleend wordt
en niet ten opzichte van de andere belas
tingplichtigen.
Tot welke absurde gevolgen de bepaling
kan leiden blijkt duidelijk uit het volgen
de voorbeeld. Stel een coöperatie betaalt
aan haar leden voor geleverde goederen
13,- per kg. Een soortgelijke particuliere
onderneming betaalt voor deze goederen
11,-. Deze ƒ11,- per kg. zijn tot stand
gekomen in concurrentie van het particu
liere bedrijf en de coöperatie. De fiscus
kan nu stellen, dat indien er geen beïn
vloeding door de coöperaties zou zijn ge
weest, een prijs zou zijn ontstaan van bij
voorbeeld 8,- Deze stelling van de fis
cus houdt in, dat de coöperaties hij de
winstberekening als prijs voor de grond
stoffen moeten aanhouden f8,— per kg.,
terwijl de particuliere onderneming mag
aanhouden de werkelijk betaalde prijs ad
11,-. Voor de regeling van de belastin
gen zou derhalve de fiscus de bevoegdheid
krijgen om hij de bepaling van de fiscale
winst uit te gaan van een inkoopprijs van
8,-, die 5,- lager is dan de werkelijk
betaalde prijs ad 13,-, terwijl door de niet
coöperatieve onderneming een prijs ad
1 1is aangehouden, die door de fiscus
niet kan worden gecorrigeerd.
Deze consequentie op zich is al erg genoeg,
doch bovendien moet bedacht worden,
dat de coöperatie in deze volledig is over
geleverd aan de welwillendheid van de
fiscus. Het is namelijk niet mogelijk om
objectief te bepalen welke prijs zou ge
golden hebben, indien de coöperatie niet
zou hebben meegespeeld in de concurren
tiestrijd. Aangezien deze invloed niet
quantitatief meetbaar is, zal het voor de
coöperatie bijna onmogelijk zijn een prijs
zetting van de fiscus aan te vallen. In
ieder geval is niet bij benadering te taxe
ren, hoe een procedure omtrent een prijs
zetting van de fiscus zou uitvallen.
Door de Nationale Coöperatieve Raad
wordt dan ook terecht gesteld, dat de be
palingen omtrent de winstvaststelling een
scherpe discriminatie inhouden ten nadele
van de coöperaties en een actieve prijspo
litiek van de coöperatie zeer nadelig zullen
beïnvloeden. Hiermede is de coöperatie
aangetast in een van haar wezenskenmer
ken, namelijk in haar concurrentiepositie
ten aanzien van de prijsbepaling.
ad b. De bepalingen tot splitsing
van de winst
Nadat de totale winst van de coöperatie is
vastgesteld, uiteraard met inachtneming
van hetgeen hiervoor is besproken, dient
de winst gesplitst te worden in een deel
521