Aantekeningen bij de statistische gegevens
Bij de beoordeling s an de financiële positie van de boerenleenbanken, zoals deze tot uitdrukking komt in
de verzamelbalansen per ultimo december 1960 en ultimo januari 1961, dient men rekening te houden met
de bij te schrijven rente op het einde van het boekjaar. In de verzamelbalans per 31 december 1960 is deze
rente nog niet begrepen. Gedurende de maand januari zijn echter de meeste boerenleenbanken klaar geko
men met de jaarafsluiting, zodat practisch de volledige rente in de balans per ultimo januari is opgenomen.
Voor zover er boerenleenbanken waren die de rente, die zij op de spaargelden moesten vergoeden, nog niet
hadden berekend, is deze geschat.
De spaargelden zijn gedurende de afgelopen maand gestegen van ƒ1.508,2 miljoen tot 1.576,5 miljoen.
Indien men aanneemt, dat er ƒ41,7 miljoen rente is bijgeschreven, dan resteert er voor de maand januari
een inlagc-ovcrschot van 26,7 miljoen.
De creditsaldi in lopende rekening bleven nagenoeg gelijk.
De kredietverlening in de vorm san voorschotten met regelmatige aflossingen is gestegen van ƒ653,8 mil
joen per einde december tot ƒ662,7 miljoen per ultimo januari. De kredieten in rekening-courant onder
gingen practisch geen wijziging. Indien men rekening houdt met een rentevergoeding van f 5,7 miljoen,
den bedraagt het uitstaande bedrag aan kredieten in rekening-courant per 31 december inclusief rente
129,4 miljoen tegen 128,7 miljoen per ultimo januari.
Opvallend in de verzamelbalans per ultimo januari is de stijging van het tegoed, dat de boerenleenbanken
bij de C.entrale Bank in rekening-courant aanhouden. Dit is een gevolg van de overboeking van de 4" en
3,9" 11 deposito-rekening naar de rekening-courant. Het saldo van de rekening Centrale Bank bijzondere re
keningen, niet direct opvraagbaar, daalde hierdoor van ƒ30,7 miljoen tot 3,4 miljoen.
Betreffende de ontwikkeling van de besparingen in de maand februari merken we op, dat deze, evenals in
de vorige maand, een gunstig beeld vertoond. In deze maand werd 71,2 miljoen ingelegd en 51,7 miljoen
terugbetaald, zodat er een spaaroverschot resulteerde van 19,5 miljoen in vergelijking met 12,0 miljoen in
februari 1960.
Het spaarrcsultaat bij de Utrechtse boerenleenbanken beliep volgens de voorlopige gegevens 24,7 miljoen,
terssijl bij de R.P.S. ƒ32,0 meer sverd ingelegd dan terugbetaald.