RECHT EN WET Zekerheid op glasopstanden I N L E II) I N C, Herhaalde malen komen de boerenleenbanken te staan voor de juridische problemen rondom de financiering van de bouw van glasopstanden en van bet in deze opstanden aanbrengen van centrale verwarmings-, sproei- en andere installaties. Evenbedoelde problemen zijn, in het bijzonder wanneer de bouw van glasopstanden en het daarin aanbrengen van installaties geschiedt door pachters op of in de pachtobjecten, behandeld in de Maandelijkse Mededelingen van december 1951 no. 381 blz. 8385 tot en met 8393 en van juni 1955 no. 240 blz. 273 tot en met 280, welke verhandelingen in 1959 nog eens zijn herschreven in „Landbouw en Bankwezen" blz. 240 tot en met 252. Thans komen wij wederom op vorengenoemde kwesties terug en wel om de navolgende redenen: I. Kr blijkt nogal verschil van mening te bestaan over het al dan niet onroerend zijn van glasopstanden en van de daarin aangebrachte installaties. II. Het standpunt, hetwelk wij hebben ingenomen aangaande de losse ramen van waren huizen, wordt geacht in tegenspraak te zijn met het arrest van de Hoge Raad van 14 januari 1959. III. Het komt, naar ons is gebleken, nogal eens voor, dat aannemers en installateurs van centrale verwarmings-, sproei-, en ander installaties na voltooiing van het werk geen al gehele betaling verlangen, doch goed vinden, dat een gedeelte wordt schuldig gebleven, terwijl dikwijls ook is bepaald, dat zolang geen volledige betaling heeft plaats gevonden, de gebezigde materialen hun eigendom blijven. Voorts is ons gebleken, dat het standpunt, hetwelk wij over het al dan niet onroerend zijn van door pachters op hun pachtobjecten gebouwde glasopstanden, alsmede met betrek-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1961 | | pagina 22