zeer algemeen. De consequenties van de
revaluatie zullen voor iedere bedrijfstak
en zelfs voor ieder groter bedrijf afzon
derlijk geheel verschillend zijn. Tot de
sectoren waar de revaluatie alleen maar
aanleiding geeft tot bezorgdheid hoort ze
ker de landbouw, maar hier (aldus ten
minste E.S.B. van 8 maart jl.) „kan men
stellig compensaties verwachten".
Nadat de revaluatie van de gulden op zon
dag 5 maart een feit was geworden had
men een maandag (zonder officiële note
ringen voor buitenlandse valuta en zonder
handel in effecten) voorhanden om na te
gaan en te bepraten, hoe de aandelen- en
ohligatiekoersen „volgens het hoekje" op
deze revaluatie zouden moeten reageren.
Ten aanzien van onze internationale fond
sen, waarvan de prijs veeleer bepaald
wordt door de koersvorming in het bui
tenland dan door binnenlandse vraag en
aanbod luidde de redenering ongeveer als
volgt: de betrokken ondernemingen ont
vangen het merendeel van hun netto in
komsten in (nu ten opzichte van de gul
den gedevalueerde) niet-Nederlandse va
luta's; al wordt de dividend-gulden dooi
de revaluatie dan ook een betere gulden,
de winstcapaciteit zal, in guldens gere
kend, minder moeten worden. De conclu
sie was dan, dat bijvoorbeeld New-York
op 7 maart voor een aandeel in geen geval
méér dollars zou willen betalen dan het
voor datzelfde aandeel op 3 maart betaal
de. Voor Amsterdam zou dat betekenen,
dat de koers in guldens, de Nederlandse
koers dus, door de revaluatie met circa
43 4% zou dalen. En daar de koersontwik
keling van de lokale aandelen zo nauw
samenhangt met dit koersverloop van de
internationals rekende men ook daar met
een fikse daling, nog in het midden latend
hoe de revaluatie van de ondernemingen
afzonderlijk (met elk voor zich verschil
lende import - exportverhoudingen) zou
gaan uitwerken.
Het resultaat van één week handel na de
revaluatie ziet er minder zwart uit dan
men zich had voorgesteld. Mede doordat
paniekkoersen waren vermeden (de beurs
was maandag 6 maart en ook nog de daar
opvolgende dinsdagochtend gesloten), be
perkte de koersdaling voor de internatio
nale fondsen zich tot 2,7%; bij de lokale
aandelen was de koersdaling nog aanmer
kelijk geringer behalve bij de scheep
vaartaandelen; juist in de vervoerssector,
die zijn tarieven in de meeste gevallen op
dollars of ponden baseert, zijn de kansen
op een revaluatie-terugslag het duidelijkst
aanwijsbaar.
Zoals de koersen van de aandelen volgens
de revaluatietheorie en meer nog door de
nauwe band van onze beurs met de bui
tenlandse beurzen zouden moeten dalen,
zo hoorden in theorie de ohligatiekoersen
te gaan stijgen. Zoals in de aandelensector
echter de koersdaling vrij beperkt bleef,
zo kan men op de obligatie-markt slechts
spreken van een vrij vaste markt. Met de
stijgingen van de laatste tijd is een peil be
reikt, waarop zelfs een revaluatie van onze
landsmunt niet veel invloed meer heeft.
Het was immers al zó, dat het obligatie
rendement iets beneden de gammavoor-
waarden was beland; gezien de ervaringen
uit 1952 betekent dit, ondanks de heer-