Conclusie
Uit het voorgaande is gebleken, dat het
wetsontwerp op vele punten een aantas
ting betekent van de eigen functie en be
tekenis van de coöperatie als onderne
mingsvorm. Deze aantasting zal naar ons
gevoelen in de toekomst een nadelige in
vloed hebben op de bestaans- en ontwik
kelingsmogelijkheden van de coöperatie.
Ook de economische positie van land- en
tuinbouw wordt daardoor bedreigd.
Thans is het woord aan de coöperaties om
te trachten via het uitdragen van de juiste
beginselen te bewerken, dat het wetsont
werp in deze vorm niet tot wet verheven
zal worden.
De brochure van de Nationale Coöpera
tieve Raad, welke wij op deze bladzijden
besproken hebben, is naar onze mening
een waardig en gedegen document om de
genen die te beslissen zullen krijgen over
de wettelijke bepalingen, de onjuistheid
van het wetsvoorstel duidelijk voor ogen
te stellen.
Wij willen dan ook besluiten de hoop uit
te spreken, dat deze brochure niet zal na
laten tot een juiste standpuntbepaling te
geraken ten aanzien van de fiscale positie
van de coöperaties. Wij kunnen de ge
dachte niet van ons afzetten, dat de rege
ling van het wetsontwerp verder gaat dan
vermeende voordelen, die de geldende
fiscale wetgeving voor de coöperaties in
vergelijking met de niet-coöperatieve be
drijven zou opleveren, op te heffen. De
regeling van het wetsontwerp schiet ver
over dit doel heen, omdat zij de bruik
baarheid van de coöperatie als onderne
mingsvorm als zodanig op losse schroeven
stelt. Welke financieringsinstelling zal
zich nog gerechtigd achten tot kredietver
strekking aan een coöperatie als de fiscus
nog na jaren een vorderingsrecht zou kun
nen geldend maken terzake van een prijs-
correctie, die geheel op subjectieve oorde
len is gebaseerd. Reeds een prijscorrectie
van enige guldens per eenheid zou tot een
miljoenenvordering van de fiscus kunnen
leiden. Dit bezwaar klemt temeer, omdat
de ontwerper blijkbaar deze prijscorrectie
als een soort strafactie tegenover de coö
peratie heeft beschouwd.
De belastbare winstuitdeling aan de leden
immers, die door de fiscus krachtens de
haar eventueel toekomende prijscorrectie
in de plaats zou worden gesteld van een
gedeelte van de betaalde leveranciersprijs,
zou niet voor het verminderd belastingta
rief in aanmerking komen, dat volgens de
opzet van het wetsontwerp wel zou gel
den voor de winstuitdelingen aan kapi
taalverschaffers. Het wetsontwerp gaat
dan ook klaarblijkelijk uit van een bevoor
deling van de ondernemingsvorm, die haar
grondslag vindt in het bijeenbrengen van
het naamloze kapitaal. De op samenwer
king van personen gebaseerde onderne
mingsvorm, die voor de ontwikkeling van
land- en tuinbouw zoveel heelt betekend
en nog veel meer kan gaan betekenen,
komt daartegenover in de hoek, waar de
slagen vallen.
Wij kunnen niet inzien, dat het algemeen
belang daarmede is gediend.
525