De splitsing tussen verlengstukwinst
en verzelfstandigde winst
Nadat in het voorgaande de normen van
het wetsontwerp aan een kritische be
schouwing onderworpen zijn zal als slot
van deze bespreking worden nagegaan op
welke wijze de splitsing in het wetsont
werp verankerd is. Dit is gebeurd door te
bepalen, dat in aftrek mag worden ge
bracht op de totale winst van de coöpera
tie een deel van de uitgekeerde winst. Dit
deel wordt gevonden door op de winstuit
keringen toe te passen een breuk waarvan
de teller gevormd wordt door:
de waarde van door leden, natuurlijke
personen, geleverde grondstoffen, wel
ke grondstoffen in eigen bedrijf moeten
zijn voortgebracht,
terwijl de noemer gevormd wordt door
de:
totale kosten van de coöperatie.
Deze breuk wordt toegepast op de uitge
keerde winst. Dit houdt in, dat niet alleen
de gereserveerde winst belast wordt, doch
tevens een deel van de uitgekeerde winst.
O.i. is dit onjuist. De uitgekeerde winst
zou alleen belast mogen worden, indien
deze voortvloeit uit transacties met niet-
leden of uit nevenactiviteiten. De be
paling zou dan ook zodanig moeten zijn,
dat vrijgesteld wordt de uitgekeerde
winst, uiteraard tot een maximum van het
als verlengstukwinst aan te merken deel.
Dit deel zou bepaald moeten worden door
de breuk toe te passen op de totale winst
in plaats van op de uitgekeerde winst.
In de teller van de breuk komt in de rege
ling van het wetsontwerp de bepaling
voor, dat alleen leveringen door natuur
lijke personen opgenomen mogen worden.
Hierdoor wordt de samenbundeling van
coöperaties fiscaal gestraft. In het voor
gaande is ons standpunt hieromtrent reeds
toegelicht. Wij menen dan ook, dat de
omschrijving „natuurlijke personen" moet
komen te vervallen.
Terwijl volgens de regeling van het wets
ontwerp in de teller alleen gesproken
wordt van de grondstoffenwaarde, wor
den in de noemer de totale kosten van de
coöperatie opgenomen. Hierdoor wordt
bereikt, dat elke verdere verwerking leidt
tot een kleinere breukverhouding en der
halve tot een relatief lager vrijgesteld deel
van de winst. Het zal na het voorgaande
duidelijk zijn, dat ook deze uitwerking
door ons niet geaccepteerd kan worden.
Wij kunnen instemmen met het beginsel,
dat de breukverhouding zodanig moet zijn
dat winsten op transacties met niet-leden
en winsten op nevenactiviteiten niet on
der het vrijgestelde deel vallen. Dit zou
kunnen worden bereikt, indien in de noe
mer de totale waarde van de verwerkte
grondstoffen wordt opgenomen in plaats
van de totale kosten. Indien de coöperatie
grondstoffen van niet-leden afneemt dan
wel andere grondstoffen bijkoopt, heelt
dit tot gevolg dat de noemer van de
breuk groter wordt terwijl de teller gelijk
blijft. Op deze wijze wordt eveneens de
winst, welke gemaakt wordt op de niet-
coöperatieve activiteiten, van de vrijstel
ling uitgeschakeld, terwijl de winst op de
normale coöperatieve verwerking in de
vrijstelling blijft delen.
524