Geld- en Kapitaalmarkt De grote geldopvragingen, waarop de ban ken tegen het einde van het jaar moeten re kenen, hebben ertoe geleid, dat met name in de tweede helft van december op ruime schaal geldmarkt-uitzettingen in het bui tenland werden geliquideerd. De ongeveer 250 millioen gulden, die hiermede uit de beleggingssfeer naar de binnenlandse geld markt vloeiden, konden wel niet verhinde ren, dat de rente voor callgeld rond de Kerstdagen van i%> via iV4#/o werd ver hoogd naar iVWo, doch een werkelijke geldschaarste heeft men aan het einde van 1960 niet gekend. Ondanks deze terugtrekking van circa f 250 millioen moet de onzichtbare deviezenre serve, d.i. de deviezenreserve voorzover die niet blijkt uit de weekstaten en de jaarba lans van De Nederlandsche Bank N.V., toch nog altijd een bedrag belopen van ruim anderhalf milliard gulden. Daarnaast kwam de zichtbare goud- en deviezenreser ve blijkens de weekstaat van 27 december tegen het einde van 1960 op een record hoogte van ver over de zes milliard gulden. Geheel in de geest van de onverwacht rui me geldmarkt en de relatief lage daggeld notering waren alle kassen tegen het einde van het jaar ruim: de schatkist had per 27 december bij De Nederlandsche Bank een tegoed van bijna 800 millioen en de banken stonden met ruim 650 millioen royaal bo ven het saldo, dat zij op basis van de nog steeds geldende 8% als gemiddelde kasre- serve hebben aan te houden. Voor de interestberekening over voor schotten en credieten, waarvan de hoogte der rente is gekoppeld aan het promesse disconto van De Nederlandsche Bank, is 1960 een gemakkelijk jaar geworden: al sinds 16 november 1959 staat het promesse disconto ongewijzigd op 4%. Voor de aandelenmarkt was het beursjaar 1960 heel wat minder aardig dan de jaren 1958 en 1959. Weliswaar deelde het Ne derlandse bedrijfsleven in de tendens van expansie, die het economische leven van geheel West-Europa beheerste, doch de binding met de beurs van New York was oorzaak ervan, dat deze gunsti ge ontwikkeling maar nauwelijks weer spiegeling vond in de aandelenomzetten en koersen te Amsterdam. De koersont wikkeling in Amerika zelf hield ten nauw ste verband met het feit, dat de gang van zaken in het bedrijfsleven en met name in de auto- en staalindustrie in 1960 niet be antwoordde aan de hoge verwachtingen, die men daaraan had gesteld: eerder moest 1960 worden gekenschetst als een periode van afglijden naar een lichte recessie. De hiermee gepaard gaande koersdaling te 476

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1961 | | pagina 24