Voorts is gesteld, dat in deze voorlichting
betrokken moeten worden standsorganisa
ties, landbouwboekhoiidbureau's, de agra
rische pers, het land- en tuinbouwonder-
wijs, de voorlichtingsdiensten van de boe
renleenbanken. Verschillende instanties
hebben inmiddels reeds de nodige activiteit
in deze ontplooid. Teneinde een zo etli-
cient mogelijke voorlichting te verkrijgen,
is een nadere bezinning op de taak en moge
lijkheden van elke organisatie dringend ge
wenst.
De wijze waarop de voorlichting moet wor
den georganiseerd vormt eveneens nog on
derwerp van studie. Het ligt voor de hand
deze financieringsproblemen te behandelen
in vergaderingen van de standsorganisaties
en van de boerenleenbanken. De vraag is
echter of daarmee kan worden volstaan.
Dient ook in het onderwijs niet meer aan
dacht aan deze kwesties te worden geschon
ken en zouden deze vraagstukken ook niet
meer in de agrarische pers besproken moe
ten worden?
Dit alles betreft nog slechts de algemene
voorlichting. Daarnaast komt steeds duide
lijker de noodzaak naar voren, dat ook
voorlichting wordt gegeven aan individue
le boeren en tuinders inzake de financiering
van hun bedrijf. Daarbij rijst de vraag door
welke instanties deze voorlichting moet
worden gegeven. Voor de boeren en tuin
ders, welke zijn aangesloten bij een land-
bouwboekhoudbureau, ligt het voor de
hand, dat deze voorlichting door het land-
bouwboekhoudbureau zal worden ver
zorgd. Hoe kan echter een oplossing wor
den bereikt voor degenen, die niet bij een
landbouwboekhoudbureau zijn aangeslo
ten? Moet er in deze ook een zekere activi
teit van de boerenleenbanken uitgaan? Ook
deze vraagstukken zijn in de Commissie
van de K.N.B.T.B. aan de orde geweest.
Verwacht mag worden, dat het rapport
hierover spoedig zal kunnen worden afge
sloten en aan het Bestuur van de K.N.B.T.B.
en aan het Bestuur van de Centrale Boeren
leenbank worden aangeboden.
Wij hopen, dat een voortvarende behande
ling daarvan en nader overleg daarover met
andere betrokken instanties tot een voor de
financiering van het agrarisch bedrijfsle-
ven in Nederland vruchtbare ontwikkeling
moge leiden.
47i