misch opzicht een gunstig jaar worden ge
noemd. Er heerste volledige werkgelegen
heid, de prijzen bleven stabiel en dit on
danks het feit, dat flinke loonsverhogingen
zijn gegeven. Al deze factoren werken gun
stig op de besparingen, zodat verwacht
mag worden, dat 1960 een gunstig spaar-
jaar kan worden genoemd.
Voor wat betreft de ontwikkeling van de
besparingen in de eerste 10 maanden van
1960 kan worden opgemerkt, dat de groei
bij de verschillende spaarinstellingen an
ders is geweest dan in 1959. De besparin
gen bij de R.P.S. liggen, absoluut gezien,
aanzienlijk boven het niveau van de be
sparingen in 1959. Bij de Bondsspaarban
ken zijn tot dusver de in 1960 gekweekte
besparingen ongeveer gelijk aan die van
1959. Bij de bij organisaties Utrecht en
Eindhoven aangesloten boerenleenbanken
blijkt echter van een duidelijk achterblij
ven te moeten worden gesproken. Uit de
ze cijfers blijkt wel dat door de R.P.S. en
de Bondsspaarbanken het meest is geprofi
teerd van de verbetering van het algemeen
economisch klimaat. Dat de besparingen
bij de boerenleenbanken in 1960 lager zijn
dan in 1959 moet voor een deel worden
verklaard door de droogte, die nog na
werkte in het begin van dit jaar en het ho
ge peil van de investeringen in land- en
tuinbouw, dat voor 1960 kan worden ver
wacht.
Beziet men de ontwikkeling van de bespa
ringen van de boerenleenbanken naar de
vestigingsplaatsen van boerenleenbanken,
dan kan worden opgemerkt, dat de gering
ste toeneming zich op het platteland vol
trekt.
De boerenleenbanken welke zijn gevestigd
op het verstedelijkt platteland en in de ste
den groeien snel, doch ten opzichte van
1959 is hier sprake van een grotere terug
val dan bij de boerenleenbanken, die zijn
gevestigd op het agrarisch platteland.
Voor wat betreft de krediet- en voorschot
verlening door onze banken, moet in 1960
van een zeer grote activiteit worden ge
sproken. Einde oktober 1960 was het aan
voorschotten uitstaande bedrag reeds 116
min. gld. hoger dan aan het begin van dit
jaar. In oktober 1959 was het bedrag der
uitstaande voorschotten 97 min. gld. hoger
dan aan het begin van dat jaar. Hieruit
blijkt, dat de voorschot-verlening in 1960
sneller is gegaan dan in 1959. Ook voor
wat betreft de debet-saldi in rekening cou
rant kan van een zelfde ontwikkeling wor
den gesproken.
Indien men tracht een beeld te krijgen
voor het jaar 1960 als geheel, dan kan wor
den verwacht dat de groei van de spaar
gelden en de creditsaldi, die der voorschot
ten en debetsaldi enigszins zal overtreffen,
zodat per saldo de liquiditeiten in de vorm
van de rekening-courant-tegoeden van de
boerenleenbanken bij de Centrale Bank een
zekere verruiming ondergaan. Deze verrui
ming is echter, afgezien van de bijgeschre
ven rente van geringe betekenis.
Tegen de achtergrond van de ontwikkeling
van de besparingen en de krediet- en voor
schotverlening moet het rentebeleid wor
den bezien. Voor 1960 zijn de creditrente
tarieven op hetzelfde niveau gehandhaafd,
zodat van een zekere rust kan worden ge
sproken. In verband met de concurrentie
van de handelsbanken is in het begin van
405