leerde rekening staat noch diens rechtver krijgenden bij zijn overlijden kunnen dus recht op het tegoed doen gelden. Deze te genstrijdigheid tussen het recht op het te goed en de tenaamstelling daarvan moet voorkomen worden. De gevolgen zijn an ders niet te overzien. Wenst iemand een spaarrekening te ope nen op naam van een ander zonder dat hij zich uitdrukkelijk de bevoegdheid voorbe houdt om over het tegoed te beschikken, dan ontmoet dit geen bezwaar. De kassier mag dan echter niet meer uitbetalen aan de oorspronkelijke inlegger als houder van het boekje, tenzij hij zich ervan heeft over tuigd, dat de rekeninghouder op de hoogte is zowel van het bestaan van de op zijn naam gestelde rekening als van het berus ten van het desbetreffende spaarboekje bij de inlegger. Is zulks niet het geval, dan is de boerenleenbank door de aanbrengclau- sule (men zie circulaire no. 957 d.d. 5 no vember 1960) niet zonder meer ontslagen van zijn plicht nader te onderzoeken of de inlegger inderdaad handelt krachtens vol macht. Hetzelfde geldt met betrekking tot spaarrekeningen, geopend op naam van een ander, met de clausule, dat eerst kan worden uitbetaald aan de begiftigde bij overlijden van de inlegger of bij meerder jarigheid van de begiftigde. Voorschotten en Credieten 1. De schulden uit hoofde van voorschot ten en credieten zijn door het overlijden van de voorschotnemer c.q. credietnemer onmiddellijk en in haar geheel opeisbaar geworden. 2. Komt een credietnemer te overlijden, dan is het crediet ten einde. Over het cre- diet kan niet meer worden beschikt noch door de rechtverkrijgenden van de crediet nemer, noch door een door de credietne mer gemachtigde. Op de rekening, waarop het crediet geadministreerd staat, mogen dus na het overlijden van de credietnemer andere debiteringen dan bijschrijvingen van rente, provisie en kosten niet meer ge schieden, indien althans als gevolg van de ze debiteringen een debetsaldo zou ont staan of het bestaand debetsaldo zou wor den vergroot. Met nadruk zij er op gewezen, dat een vergroting van het op het moment van het overlijden van de credietnemer bestaande debetsaldo door debiteringen na dat over lijden uit andere hoofde dan rente, provi sie en kosten niet gedekt zijn door de ge stelde zekerheden. Deze zekerheden dek ken immers alleen de schulden van de cre dietnemer, in wiens persoon na het over lijden geen schulden meer kunnen ont staan. 7. Is een crediet verleend aan twee of meer personen tezamen en komt een van hen te overlijden, ook dan is het crediet in zijn geheel ten einde. De aan twee of meer per sonen gezamenlijk verleende credietfacili- teit is ondeelbaar. De nog in leven zijnde credietnemer of credietnemers kunnen niet meer over het crediet beschikken en ook in dit geval zijn vergrotingen van het op het moment van het overlijden van een der credietnemers bestaande debetsaldo door debiteringen na evenbedoeld overlijden uit andere hoofde dan rente, provisie en 43 2

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1960 | | pagina 32