Voor een nadere toetsing van bovenstaande hypothesen is allereerst de ontwikkeling van
de besparingen, beschouwd naar de vestigingsplaats van de boerenleenbanken, nader ge
analyseerd.
Teneinde deze ontwikkeling te kunnen verklaren is het opnieuw gewenst de boerenleen
banken onder te verdelen naar de vestigingsplaats.
De besparingen naar urbanisatiegraad
Voor de jaren 1953 t/m 1959 verkrijgen wij het volgende beeld (Tabel 2):
Tabel 2. Procentuele verandering in het aantal rekeningen en het spaartegoed naar urba
nisatiegraad (boerenleenbanken aangesloten bij Utrecht en Eindhoven)
1953
1954
'935
1956
2 957
1938
1959
A. 1. gemeenten
mut. rek.
3,3
3,8
4,7
°/o mut. saldo
<5,3
7,3
4,o
A. 2. gemeenten
mut. rek.
3,o
4,o
5,8
6,4
9,3
6,5
mut. saldo
5,5
5,o
7,4
4,8
4,5
A. 3. gemeenten
mut. rek.
3,<5
3,3
4,9
4,7
9,5
mut. saldo
5,6
9,3
5,4
B. gemeenten
mut. rek.
4,6
6,5
mut. saldo
8,3
9,4
8,9
C. gemeenten
mut. rek.
6,6
5,5
5,9
mut. saldo
9,6
5,6
7,5
'7,9
Totaal
mut. rek.
3,8
4,3
4,9
5,3
9,4
8,4
mut. saldo
6,8
7,o
9,4
5,3
6,3
362
2,8
5,i
11,9
6,0
6,0
4,i
12,6
10,8
4,2
14,0
12,3
10,9
8,1
6,0
7,i
14,0
11,8
6,2
6,0
10,2
17,4
12,7
12,9
7,i
17,9
'7,2
6,0
21,8
16,7
8,1
10,7
11,1
22,4
13,0
15,6
'3,1