Geld- en Kapitaalmarkt De kwartaaluitkering aan de Gemeenten, betaling van vervallend schatkistpapier, voldoening van rente en aflossing op over- heidsleningen én afdracht van deviezen aan De Nederlandsche Bank waren teza men oorzaak van een dusdanige verrui ming van de geldmarkt, dat het zeer moei lijk werd gelden rentegevend uit te zetten. De officiële rente van callgeld werd op 4 november verlaagd van iV^/o tot iVi°/o. De belangstelling voor de jongste staatsle ning was van dien aard, dat op de inschrij vingen slechts 9% kon worden toegewe zen. In de eerste week van het bestaan de zer nieuwe 4W/0 lening, die was uitge geven a 98V^/o, vond verhandeling plaats op koersen van circa 99°/o. Blijkbaar was er aanbod van hen die hebben ingeschre ven om te profiteren van de verwachte koersstijging. Zodra dit aanbod is ver werkt mag een stijging van de koers tot circa 99'V2% worden verwacht. De grote belangstelling voor de uitgifte van de nieuwe staatslening en haar eer ste koersontwikkeling duiden erop, dat de tijd rijp is voor emissies van gemeenten op z.g. rentegamma-condities: 4/4%) tegen 99%). De Bank voor Nederlandsche Ge meenten kwam echter reeds tussenbei de en kondigde de uitgifte aan van een 41/4°/o lening tegen de koers van 98%°/o. De stortingsdatum is voor deze lening be paald op 2 januari 1961, hetgeen mede er op duidt, dat deze lening niet direct nodig is voor dekking van de middelenbehoefte dezer bank. Eerder lijkt deze lening te wor den uitgegeven voor afroming van de be- leggingsmarkt en ter afsluiting van de weg naar de beurs voor de lagere overheid. In het middelpunt van de belangstelling stond gedurende de afgelopen weken de ontwikkeling van de goudprijs. Te Londen hadden zich sedert begin september reeds enige prijsstijgingen van beperkte omvang voorgedaan; medio oktober echter steeg de goudprijs met sprongen en bereikte daarmede een hoogte, die sedert de her opening van de goudmarkt in Londen (maart 1954) nog niet was voorgekomen. De bescheiden prijsstijgingen van septem ber meent men te moeten verklaren uit de „reëel"~gegroeide wanverhouding tussen vraag en aanbod van goud. Het aanbod te Londen daalde doordat Rusland (in 1959 nog leverancier van 28% van het te Lon den aangevoerde goud) in 1960 practisch niet meer verkocht. Daartegenover stond een geleidelijk sterker worden van de vraag naar goud; daaraan zouden debet zijn de Congolese vluchtgelden, de onzekere koersontwikkeling op de aandelenmarkt en de moeilijkheden, die aan het internationa- 381

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1960 | | pagina 25