- '^UlIÏÜJ^C Het op nieuwe rekeningen gekweekte saldo vormt 52% van het totale spaarsaldo. Be ziet men deze cijfers afzonderlijk voor de agrarische- en de niet-agrarische spaarders, dan blijkt dit cijfer voor de agrarische spaarders te zijn: 32% en voor de niet-agrarische spaarders: 69%. Aangezien ruim 39% van de totale stijging van de spaarsaldi in 1959 af komstig is van nieuwe niet-agrarische spaarders is de betekenis van de nieuwe spaarders ook voor de boerenleenbanken zeer groot. Conclusies Op basis van de gehouden steekproef kan de ontwikkeling van de boerenleenbankbespa ringen, zoals deze zich in 1959 heeft voorgedaan, als volgt worden verklaard. De groei van de agrarische besparingen is geringer geweest dan in 1958. Vooreerst om dat in 1958 bijzondere factoren tot deze groei hebben bijgedragen, vervolgens ook, om dat de agrarische investeringen in 1959 zijn gestegen. De groei van de niet-agrarische spaargelden is in vergelijking met die bij de andere spaar- instellingen achtergebleven ten opzichte van 1958 omdat de toeneming van het aantal spaarders beduidend lager is geweest dan in 1958. 367 Het nieuwe kantoor van de Boerenleenbank te Ospel

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1960 | | pagina 11