Tabel 6. Groei van de besparingen in de onderscheiden landbouwgebieden ten opzichte van saldo 1-1-1959 in°!o Totale mutatie Mutatie nieuwe rekeningen Mutatie bestaande rekeningen agr. niet-agr. agr. niet-agr. agr. niet-agr. zeeklei 18,2 7.4 rivierklei 13,7 4.5 7,6 weidestreken 10,8 15.3 8,8 7,6 6,6 zandgronden 8,1 i3.9 4,9 veenkoloniën 16,3 6.7 6,4 13,9 0,3 tuinbouwgebieden 15,8 13.5 4,8 8,8 4,7 tage geringer is dan in 1958, dat het groeipercentage van de niet-agrarische spaargelden eveneens geringer is geweest, althans niet zoveel hoger dan vorig jaar dat het totaalcijfer voldoende is gecompenseerd. Toch zou men kunnen verwachten, dat de niet-agrarische spaarders bij de boerenleen banken eenzelfde spaargedrag vertonen als de spaarders bij de andere spaarinstellingen. Daar is een duidelijke stijging ten opzichte van 1958 ingetreden. De oorzaak van de relatieve teruggang bij de boerenleenbanken is gelegen in de ten op zichte van 1957 en 1958 geringere toeneming van het aantal nieuwe spaarders. Het aan tal spaarrekeningen is in 1959 gestegen met 8,4% tegen 9,4% in 1957 en 13,0% in 1958! Vergeleken met de overige spaarinstellingen is een groei van 8,4% zeer groot (R.P.S. 2,4%, Algemene Spaarbanken 3,5%) doch de geringe toeneming kan het achterblijven voor een groot gedeelte verklaren. De betekenis van de nieuwe spaarders voor de groei van het spaartegoed kan worden ge ïllustreerd aan de hand van de via de enquête verkregen gegevens. De volgende opstelling is te maken (tabel 7): Tabel 7. Mutatie spaargelden bij boerenleenbanken steekproef X waarvan: agr. niet-agr. totale mutatie 35-993 nieuwe rekeningen 39-951 bestaande rekeningen 37-057 24-343 366 12,6 5,2 13,0 5,2 2 1,1 13.5 9,2 3.2 3.2 11,2 2,7 2,4 11,0 1.000 gld. 77.008 41.015 ii.650 28.301 12.714

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1960 | | pagina 10