kunnen lenen, aangezien er in 1961 een
aanzienlijk bedrag beschikbaar zal komen
uit besparingen bij de Rijksfondsen waar
na het mogelijk geacht wordt dat het Rijk
nog voor 250 millioen een beroep op de
kapitaalmarkt zal doen.
De Miljoenennota 1961 is nog meer uitge
sproken dan voorheen geplaatst binnen het
kader van de algemene economische ont
wikkeling van Nederland. Uitgaande van
de economische toestand, zoals deze vóór
1961 kon worden verwacht, is een poging
gedaan de uitgaven en inkomsten van de
overheid zoveel mogelijk in dit beeld te
passen. Aangezien men voor het jaar 1961
een gunstige ontwikkeling van de uitvoer,
de consumptie en de investeringen ver
wacht, gaat de begroting ervan uit, dat de
overheidsuitgaven zo weinig mogelijk
moeten stijgen om geen extra stimulans te
geven aan de toch al gunstige ontwikkeling
welke zich in het bedrijfsleven voltrekt.
Terecht wordt de vrees geuit dat een ster
ke stijging van de uitgaven tot spanningen
op de arbeidsmarkt en de kapitaalmarkt
zou leiden. Dit uitgangspunt kan ten volle
onderschreven worden en het is verheu
gend te kunnen constateren, dat de Minis
ter van Financiën er inderdaad in is ge
slaagd de uitgavenstijging binnen enge
grenzen te houden, ondanks de aandrang
die van vele zijden werd en wordt uitgeoe
fend tot vergroting van de Rijksuitgaven.
Overigens kan worden opgemerkt, dat de
Minister van Financiën er tevens in is ge
slaagd om binnen de uitgaven een verschui
ving aan te brengen van overdrachtsuitga
ven naar uitgaven welke een grotere bij
drage leveren tot de economische ontwik-
keling op langere termijn van Nederland.
Bij de opstelling van de begroting heeft
de Minister van Financiën zich verder af
gevraagd welk standpunt moet worden in
genomen met betrekking tot de ontwikke
ling van de uitgaven en inkomsten van de
overheid in de naaste toekomst. Immers
tengevolge van de progressieve belasting
tarieven stijgen de belastingopbrengsten
van de staat voortdurend met het toene
men van het inkomen.
Reeds thans wordt een gedeelte van de ka
pitaalsuitgaven uit belastinggelden gefi
nancierd, zodat met name de vraag rijst
welke houding de overheid in de naaste
toekomst aan zal nemen. Zullen de hogere
belastingopbrengsten tot hogere uitgaven
leiden, zullen nog meer kapitaalsuitgaven
met behulp van belastingen worden gefi
nancierd, of zullen de belastingen kunnen
worden verlaagd.
Bij de overweging van deze mogelijkheden
is de regering tot de conclusie gekomen,
dat een verlaging van de belastingdruk van
zo groot belang is, dat hieraan de voorkeur
gegeven moet worden boven verhoging
van de uitgaven. In verband daarmede stelt
de Minister van Financiën dan ook een be
lastingverlaging in het vooruitzicht. Het
tarief zal gemiddeld met ongeveer 10%
worden verlaagd. In totaal komt dit neer
op een derving aan belastingopbrengsten
door de staat van ongeveer 500 millioen.
Het tijdstip waarop deze belastingverla
ging zal ingaan is nog onzeker. De miljoe
nennota spreekt van 1 juli 1961, indien de
conjuncturele situatie zich daartegen niet
verzet. Een belastingverlaging betekent
immers, dat de koopkrachtige vraag sterk
320