penen". Z.E. vervolgde: „De Rijksover
heid heeft eveneens een grote belangstel
ling voor het werk van de spaarbank voor
de bezitsvorming. De reden is, dat bezits
vorming bijdraagt tot onafhankelijkheid
van de mensen; zij kunnen dan tegen een
stootje en een zeker verantwoordelijk
heidsgevoel wordt ontwikkeld. Als er goed
wordt gespaard, is dat bovendien voor
treffelijk voor een gezonde economische
situatie van een land".
De minister wees vervolgens op de goede
naam van de spaarbanken: „Men kent al
sinds jaren de soliditeit en de sociale instel
ling van de spaarbanken. De Nederlanders
hebben de naam, dat zij spaarzaam zijn en
het sparen blijkt „erin te blijven". De mi
nister merkte voorts op, dat hij op weg naar
Zutphen over het sparen had nagedacht.
„Ik wil er vandaag even bij stilstaan. Ten
slotte krijg ik er niet elke dag de gelegen
heid toe. Ook de boerenleenbanke?i en de
handelsbanken animeren het sparen. Als
bestuurslid van de Nutsspaarbank te Breda
ben ik daar niet zo enthousiast over. Het
voordeel is, dat de spaarbanken meer ser
vice verlenen, meer bijkantoren oprichten
en meer uren geopend zijn. Dit blijft bin
nen het kader van de spaarbank".
Of Minister Toxopeus als bestuurslid van
de Algemene Spaarbank goed eraan doet
tot uitdrukking te brengen dat hij niet en
thousiast is over het feit, dat de boeren
leenbanken het sparen animeren kunnen
wij daarlaten.
Wij onzerzijds hebben helemaal geen be
zwaar tot uitdrukking te brengen, dat wij
waardering hebben voor het baanbrekend
werk, dat de spaarbanken ter bevordering
van het sparen hebben verricht en dat wij
heel goed kunnen zien, dat naast de boe
renleenbanken ook andere instellingen de
gelegenheid bieden om met kleine en grote
bedragen te sparen. Optredende als Minis
ter van Binnenlandse Zaken had de be
windsman, naar onze opvatting, deze uit
spraak beter achterwege kunnen laten.
De regione ontwikkeling met name ten
plattelande is in ons land een zaak van de
hoogste prioriteit, waaruit boerenleenban
ken als verzamelbekken van besparingen
ten plattelande een aanzienlijke bijdrage
hebben geleverd en nog steeds leveren. Dit
geldt niet alleen de land- en tuinbouw als
zodanig, die in het proces van mechanisa
tie en rationalisatie niet buiten de financiële
steun van de boerenleenbanken kunnen,
maar dit betreft ook de algemene uitrus
ting van het platteland. Het kan geen
Minister onverschillig laten, dat dagelijks
door duizenden met enthousiasme daaraan
wordt gewerkt. Gelukkig is zulks ook door
de overheid steeds erkend en zullen wij ons
ook over de waardering van de overheid
mogen blijven verheugen ondanks een wat
minder vriendelijke ministeriële uitlating.
Voor wat betreft de opmerking van Minis
ter Toxopeus, dat de spaarbanken de mees
te service verlenen, omdat deze over een
groot aantal vestigingen beschikken, kun
nen wij volstaan met de opmerking, dat het
gehele boerenleenbankapparaat over onge
veer 1500 vestigingen beschikt, die verge
leken kunnen worden met 700 vestigin
gen die door de spaarbanken worden ge
ëxploiteerd.
Niet medegerekend de rijdende bijkantoren.
315