spaarbank, zoals ook door Dr. v. d. Woestijne in E.S.B. is betoogd. Voor het overige geeft het verslag bijzon der duidelijke cijfers over de ontwikke ling van het bedrijf van de bank. De ver lies- en winstrekening geeft een voordelig saldo aan van 13 miljoen, hetgeen bijna 3 miljoen meer is dan in 1958. Interes sant is de verlies- en winstrekening over de jaren 1958 en 1959 (tabel 1). Deze cijfers krijgen nog meer relief wan neer wij ze vergelijken met die welke gel den voor de bij Eindhoven aangesloten boerenleenbanken. Door ze vergelijkbaar te maken hebben wij de cijfers uitgedrukt in procenten van het gemiddelde balans totaal (tabel 2). Op het eerste gezicht blijkt er weinig ver schil te bestaan tussen de rentebaten bij de R.P.S. en de boerenleenbanken. Opge merkt moet echter worden, dat dit de to tale rentebaten zijn, waaronder dus mede begrepen zijn de rentebaten op de reser ves. Deze blijken bij de R.P.S. ruim 11 miljoen te bedragen, dit is 0,43% van het gemiddelde balanstotaal. Uitgedrukt in van de gemiddelde reserve betekent dit een rendement van 3,6%. Stelt men het rendement op de reserves voor de boeren leenbanken eveneens op 3,6% dan zouden de rentebaten uit de reserves in van het gemiddelde balanstotaal ongeveer 0,07% van het gemiddelde balanstotaal zijn. Cor rigeert men de rentebaten van de op de reserves gekweekte rente, dan belopen de rentebaten op het tegoed: R.P.S.: 3,54-0,43=3,11 Boerenleenbanken: 3,63 —0,07 3,56 De rentelasten liggen voor de boerenleen banken hoger dan voor de R.P.S. De ren temarge op het lopend bedrijf ligt bij on ze boerenleenbanken aanzienlijk boven het niveau van de R.P.S. Het onkostencijfer van de R.P.S. is bijzon der laag, vergeleken met de onkostencij- fers van de andere spaarinstellingen. On getwijfeld is de integratie van het bedrijf van de Rijkspostspaarbank in het grote ge heel van het P.T.T.-bedrijf daarop van in vloed. Dit wijst duidelijk op de bijzondere positie welke de R.P.S. in de spaarwereld inneemt. Deze omstandigheid moet naar onze mening de R.P.S. mede ertoe dwin gen (de Rijksgaranties en de fiscale vrij dom dwingen evenzeer daartoe) passende voorzichtigheid te betrachten zowel in de bepaling van de plaats, die haarzelf in de spaarbankwereld toekomt, als in haar me ningsuiting over de aan andere spaarbank instellingen toekomende positie. Een met de historische ontwikkeling vol komen in strijd zijnde eis om voor de R.P.S. en de spaarbanken alle spaarders op te eisen, met dien verstande, dat de agra riërs ook wel bij de boerenleenbanken te recht zouden mogen, getuigt van een agressiviteit, die wij van een Rijksinstel ling niet hadden mogen verwachten. Het is voor ons dan ook onbegrijpelijk, dat een dergelijke uitspraak als de gewraakte, in een officieel stuk als het jaarverslag van de P.T.T. kan voorkomen. De boerenleenbanken zijn en blijven de spaarbank voor iedereen ter plaatse, waar zij werkzaam zijn, zoals zij dit altijd zijn geweest. 280

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1960 | | pagina 4