verlening in de vorm van belegging. Als belegging zijn b.v. aan te merken de geld- verstrekking in de vorm van ter beurze ge noteerde aandelen en obligaties benevens de voorschotten aan algemene nutsbedrij ven, waarbij voor rente en aflossing een garantie is afgegeven door een of meer overheidslichamen. De conclusie luidt derhalve, dat geen geld- verstrekking mag plaats vinden aan perso nen of instellingen, die een bedrijf uitoefe nen, tenzij deze personen of instellingen lid zijn van de boerenleenbank dan wel de geldverstrekking plaats vindt in de vorm van ter beurze genoteerde aandelen en obligaties of van onderhandse leningen aan openbare nutsbedrijven, waarvoor een overheidslichaam garant blijft. Wordt toch krediet verleend in de zin, waarin de fis cus dit begrip neemt, dan verbeurt de boerenleenbank voor de jaren, dat deze kredietverlening loopt, het recht op het gereduceerde tarief. Vervolgens dient nagegaan te worden wie de fiscus als leden aanmerkt. Mogelijk lijkt deze vraag overbodig, omdat een lid nu eenmaal een lid is. Bedacht moet evenwel worden, dat het mogelijk is, dat de fiscus normen aangeeft voor de aanneming als lid. Dit nu is niet het geval. De fiscus ac cepteert derhalve als lid elke persoon (na tuurlijk persoon even als rechtspersoon) die als lid staat ingeschreven. Uiteraard geldt hierbij wel, dat voor de inschrijving als lid de statutaire bepalingen moeten in acht genomen worden. Is echter een per soon met in achtneming van de statutaire bepalingen als lid aangenomen, dan geldt deze persoon voor de fiscus als lid. Door deze interpretatie van het begrip „lid" wordt bereikt, dat de statutaire bepalingen maatstafgevend zijn ook voor de fiscus. Het lijkt interessant thans nog even de aandacht te vragen voor de veranderingen welke het nieuwe wetsontwerp voorstelt ten aanzien van de belastingheffing bij boerenleenbanken. Vooreerst wordt voorgesteld het tarief in plaats van op 20% te stellen op de helft van het normale tarief van de vennoot schapsbelasting. Daar het normale tarief zal belopen 40%—43% betekent dit voor stel derhalve, dat de boerenleenbanken te zijner tijd onderhevig zullen zijn aan een tarief, dat loopt van 20%— 21,5%. Voorts wordt voorgesteld de eisen ten aanzien van de kredietverlening te ver scherpen. Willen de boerenleenbanken na de invoering van de nieuwe wet, zoals de ze thans is voorgesteld, voor de tariefsre ductie in aanmerking komen, dan zou de kredietverlening beperkt moeten blijven tot de leden, die tot de plaatselijke ge meenschap behoren. De in het ontwerp voorgestelde tekst voor de regeling van het belastingtarief van kredietverenigingen op onderlinge grondslag luidt nu als volgt: „Ten aanzien van kredietverenigingen op „onderlinge of op coöperatieve grondslag „welke geen andere kredieten verlenen dan „aan leden die tot de plaatselijke gemeen schap behoren, en over de eigen middelen „geen uitdeling doen, bedraagt de belas ting de helft van de op de voet van de „vorige leden berekende belasting". In een volgend artikel zullen wij o.m. na gaan welke de betekenis van deze wijzi ging zou zijn voor onze boerenleenbanken. 304

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1960 | | pagina 28