spaarbank. Deze winsten zijn vrijgesteld van belasting mits de belegging niet geheel of gedeeltelijk plaats vindt in de vorm van kredietverlening. Daar de boerenleenban ken wel beleggen in de vorm van krediet verlening is de bedoelde vrijstelling niet van toepassing op de boerenleenbank. Echter staat vast, dat de boerenleenban ken winsten maken, welke volkomen iden tiek zijn met de bij spaarbanken vrijgestel de winsten. Niet minder dan 85% van de aan de boerenleenbanken toevertrouwde gelden zijn spaargelden, die geen ander ka rakter hebben dan de besparingen, die aan de spaarbanken zijn toevertrouwd. In het maatschappelijk leven vervullen de boe renleenbanken als spaarbank dan ook pre cies dezelfde functie als de andere spaar banken. Het is dan ook niet meer dan redelijk, dat de fiscus de boerenleenban ken op enigerlei wijze tegemoet komt en deze tegemoetkoming is nu gevonden in de toepassing van een gereduceerd tarief. Hoe redelijk deze tegemoetkoming op zich ook is, daarbij dient in overweging te worden genomen, dat de boerenleen banken in concurrentie zouden kunnen tre den met de handelsbanken, omdat zij zich ook met kredietverlening bezig houden. De handelsbanken betalen het normale tarief en indien derhalve sprake zou zijn van een vol komen concurrentie tussen handelsbanken en boerenleenbanken zou een reductie bij de boerenleenbanken deze een voorsprong geven in de concurrentiestrijd. Deze over weging heeft ertoe geleid, dat als eis ge steld is, dat de kredietverlening beperkt moet blijven tot de leden. Daar blijkens de bedoeling van de wetgever de vrijstelling voor winsten op het beleggen bij spaar gelden alleen aan spaarbanken toekomt wanneer het winststreven geheel of nage noeg geheel op de achtergrond staat, is ten aanzien van besloten kredietverenigingen voorts de eis gesteld, dat zij over de eigen middelen geen uitkeringen mogen doen, met andere woorden, dat zij geen dividen den mogen uitkeren. Wat houdt nu de eis, dat de kredietverlening beperkt moet blij ven tot de leden, in? Ter beantwoording van deze vraag is nodig na te gaan wat het begrip kredietverlening inhoudt en wat onder leden verstaan wordt. Het begrip kredietverlening kan omvatten alle verstrekkingen van gelden ongeacht aan wie en in welke vorm de verstrekking plaats vindt. Zo kan b.v. de belegging in aandelen en obligaties evengoed als kre dietverlening aangemerkt worden als het rekening-courantkrediet. Uit de tot heden gevolgde praktijk blijkt wel, dat een der gelijke ruime interpretatie niet wordt toe gepast. De kredietverlening zoals bedoeld is in verband met het gereduceerde tarief ziet uitsluitend op kredietverlening aan bedrijven. Wanneer derhalve leningen worden verstrekt aan personen of instellin gen, die geen bedrijf uitoefenen, is het fiscaal van geen belang of deze personen lid zijn of niet. Eerst wanneer door de kredietnemer, ongeacht of deze een na tuurlijk persoon is dan wel een instelling, een bedrijf uitgeoefend wordt, moet de boerenleenbank gaan oppassen. Ook in dat geval kunnen echter nog be paalde vormen van geldverstrekking plaats vinden, welke geen beletsel vormen voor de tariefsreductie. Het betreft dan krediet- 303

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1960 | | pagina 27