de is om de nodige levensmiddelen te pro
duceren.
Voor wat betreft de ontwikkeling van de
prijzen meende de heer Hartmann dat met
het verder samengaan der landen de prij
zen van de landbouwprodukten in landen
met een laag prijspeil bestendigd zouden
blijven, terwijl in landen met een relatief
hoog prijsniveau niet goed zal zijn te ont
komen aan een druk op de prijzen.
Van belang waren ook de vergaderingen
van de z.g. derde commissie, de commissie
welke zich bezig houdt met vraagstukken
als: „Het Coöperatie-wezen, Verzekerin
gen en het Landbouwkrediet".
In deze commissie is aan de orde geweest
een gedegen rapport van Dr. Ir. H. J.
Mathot, directeur van de C.H.V. te Veg-
hel. Dit rapport handelde over de coöpe
ratieve mengvoederindustrie. In een door
wrocht betoog heeft de heer Mathot ge
wezen op de bijzondere aspecten van de
coöperatieve veevoederindustrie voor wat
betreft de omvang van de produktie, de
distributie van de geleverde produkten en
alle problemen die daarmede verband hou
den. Zijn betoog wekte een levendige in
teresse en er werden veel vragen gesteld
betreffende de structuur van de coöpera
tieve mengvoederindustrie in Nederland.
Men verkreeg de indruk, dat deze indus
trie als een voorbeeld mag gelden voor de
coöperatieve mengvoeder industrie in an
dere Europese landen. Duidelijk bleek
ook, dat er een grote behoefte aan uitwis
seling van gedachten op dit gebied kan
worden geconstateerd. Voorgesteld werd
dan ook om in het kader van de federatie
van Europese landbouworganisaties te ko
men tot een meer regelmatige uitwisseling
van gegevens en ervaringen op technisch
en bedrijfseconomisch niveau.
Een tweede rapport was uitgebracht door
de heer Stern, die verbonden is aan het
Secretariaat van de federatie van Europese
landbouworganisaties. Dit rapport handel
de over de positie van de agrarische coö
peraties in het economisch bestel. Zijn
conclusie was, dat de coöperatie-beweging
nog niet afgesloten was en dat het voor
het bereiken van zo gunstig mogelijke re
sultaten noodzakelijk was de coöperatie-
aktiviteiten nog tot andere terreinen uit te
strekken.
Voorts hield de heer Stern een pleidooi
voor aktieve medewerking van de C.E.A.
aan de door de F.A.O. (Wereld Land
bouworganisatie) ondernomen veldtocht
tegen de honger. De heer Stern meende
dat het probleem van het afzetten van
landbouwoverschotten opgelost zou zijn
indien de volkeren bereid zouden zijn de
door de Wereld Landbouworganisatie on
der de aandacht gebrachte wereldproble
men objectief te beoordelen. Aan de Euro
pese landbouw dient naar zijn mening de
mogelijkheid te worden geboden zoveel te
produceren als waartoe hij in staat is en
de produktie te richten op goederen die
voor de ondervoede volkeren een werke
lijke hulp betekenen.
Binnen het kader van de werkzaamheden
van deze commissie kwam ook aan de or
de een verslaggeving over de aktiviteiten
van enkele werkgroepen die binnen deze
commissie zijn gevormd. Een van deze
werkgroepen betreft het coöperatieve
landbouwkrediet welke werkgroep sinds
291