C. E. A. in Brussel bijeen
Van 22 augustus t/m 27 augustus 1960
heeft de federatie van Europese land
bouworganisaties haar jaarlijkse vergade
ring gehouden in het fraaie Congrespaleis
te Brussel. De conferentie werd door een
groot aantal vertegenwoordigers van de
landbouworganisaties bijgewoond, mede
omdat een aantal vraagstukken aan de or
de waren betreffende de samenwerking op
landbouwgebied in het kader van de Euro-
markt en van de Vrijhandelsassociatie.
Tijdens deze bijeenkomst vond een alge
mene vergadering plaats, terwijl daarnaast
in een zestal commissies meer gespeciali
seerde onderwerpen werden bestudeerd.
Zo bestaan er binnen de C.E.A. commis
sies voor: de landbouwpolitiek, technische
landbouwproblemen, coöperatiewezen,
verzekeringswezen en landbouwkrediet,
agrarisch sociale vraagstukken, bosbouw
en groenten en fruit.
Op 22 augustus werd de algemene verga
dering geopend, waarbij het woord werd
gevoerd door Prof. Boon over de Belgi
sche landbouw. Daarna begonnen de com
missievergaderingen, waarbij enkele zeer
belangrijke vraagstukken aan de orde kwa
men. In de commissie voor de agrarische
politiek en bedrijfsleer bracht de Zwitser
se landbouwingenieur R. Hartmann een
rapport uit over de gevolgen van de Eu
ropese Economische Gemeenschap en de
Vrijhandelsassociatie voor het europese
landbouwbedrijf. De heer Hartmann zag
in de toekomst een toenemende concur
rentie op de markt voor landbouwproduk-
ten in de verschillende landen. Bij het stre
ven naar eenmaking van kosten en prijzen
zullen de verschillen in klimaat, land-
schapsvorm en bodemgesteldheid tussen
de verschillende produktiegebieden moei
lijk te overwinnen zijn. Ook met sociale
verschillen dient naar zijn mening reke
ning te worden gehouden. De natuurlijke
structuurverandering in de vorm van be-
drijfsvergroting, die zich in vele Europese
landen voltrekt, dient naar de mening van
de heer Hartmann te worden bespoedigd
om in de landbouw een optimaal gebruik
van kapitaal en arbeidskracht mogelijk te
maken. Naar zijn mening zou het gezins
bedrijf het hoofdelement van de agrari
sche structuur in Europa moeten blijven,
maar andere bedrijfsvormen konden naar
zijn mening niet worden uitgesloten. Met
de structuurverandering waarnaar wordt
gestreefd zal ongetwijfeld de behoefte aan
tot het gezin behorende en aan vreemde
arbeidskrachten verminderen. Hij meende,
dat in landen waar de landbouwbedrijven
een hoge produktiviteit hebben, 10 a 15
procent van de beroepsbevolking voldoen-
290