di weer toe; op het einde van juni 1960
waren de creditsaldi 169 miljoen, te ver
gelijken met 172 miljoen eind december
I959-
Gedurende het eerste halfjaar 1960 zijn de
spaargelden en de creditsaldi tesamen dus
gestegen met ongeveer 56 miljoen.
De uitzettingen
Op welke wijze hebben de aangesloten
banken deze middelen nu aangewend?
Zien wij daarbij eerst naar de debetsaldi
en de voorschotten.
Het is voldoende bekend, dat de krediet
verlening door onze banken in de afgelo
pen maanden zeer sterk is toegenomen.
Ten aanzien van de debetsaldi kan worden
geconstateerd, dat deze einde juni 1960
ruim 4 miljoen hoger waren dan einde
december 1959, terwijl de uitstaande voor
schotten op einde juni die van eind decem
ber met ff>8 miljoen overtroffen. In totaal
beliep de uitbreiding van de krediet- en
voorschotverlening gedurende het eerste
halfjaar 1960 dus 72 miljoen.
Stelt men dit bedrag (ƒ72 miljoen) tegen
over de groei van de toevertrouwde mid
delen (ƒ55 miljoen) dan blijkt heel duide
lijk, dat de groei van de spaargelden en
creditsaldi onvoldoende is geweest om de
uitbreiding van de krediet- en voorschot
verlening te financieren. De financiering
van deze laatste posten is dan ook slechts
mogelijk geweest door een intering op de
tegoeden bij de Centrale Bank. Het saldo
in rekening-courant bij de Centrale Bank
was per ultimo juni 1960 ruim 22 mil
joen lager dan per ultimo december 1959.
Hiervan is ook een gedeelte gebruikt voor
de financiering van een geringe uitbrei
ding van de effectenportefeuille.
De grote stijging van de uitstaande voor
schotten blijft bijzonder opmerkelijk. De
nieuw verstrekte voorschotten blijken in
elke maand van 1960 aanzienlijk hoger te
liggen dan in de overeenkomstige maan
den van 1959.
Nieuw verstrekte voorschotten
X /miljoen
1958
1959
januari
8,8
februari
7,3
maart
7,9
april
8,9
i3,7
8,6
9,2
15,6
Uit de gegevens betreffende de goedkeu-
ringsaanvragen kan een indruk worden
verkregen over de bestemming van deze
voorschotten. Het blijkt, dat de krediet
en voorschotverlening aan de landbouw
ongeveer 58% vormt van de totaliteit van
de nieuw verstrekte kredieten en voor
schotten tegen 53% in de overeenkomstige
maanden van 1959. De agrarische krediet
verlening is derhalve sterker gestegen dan
de overige kredietverlening; met name de
voorschotten met een looptijd tot 10 jaren
zijn sterker toegenomen.
270
1960
10,3
i3,4
10,1
20,4
12,8
19,0
i7,i
mei
14,6
16,7
juni