kant ook maar iets te doen om een derge lijke rente-oorlog te verscherpen. Dat ligt niet op hun weg; zij dienen zichzelf te blijven in een uiterst solied beleid en zich niet op dwaalwegen te laten leiden door excessief hoge rentepercentages van 3V4 en 4% voor gelden, die praktisch met een maand kunnen worden opgevraagd, zoals deze gelukkig slechts door sommige regio naal werkende bankinstellingen worden gevoerd. Uiteraard is zulks onaangenaam voor die spaar- en boerenleenbanken, die door hun ligging daarvan het meest te lijden heb ben en zij beklagen zich ook terecht over praktijken van directe benadering van cliënten, die somtijds daarbij worden toe gepast en die niet in overeenstemming lij ken met de ere-code, die de handelsban ken past. Tot hun troost mogen deze bedreigde spaar- en boerenleenbanken be denken, dat het niet de slechtste vruchten zijn, waaraan de wespen knagen. Dit alles behoeft echter voor de R.P.S. allerminst aanleiding te zijn om in een dergelijke beleidsvoering van sommige handelsbanken een reden te vinden haar rente-tarieven te verhogen en zeker niet op een zodanige wijze, dat daarmede aan een deel van haar bedrijf een uitgesproken commerciële inslag zou worden gegeven. Ook mag de R.P.S. zich het laatst er over beklagen, dat zij dreigt met de kleintjes te blijven zitten welke vrees overigens in de feiten geen grondslag vindt en wel, omdat zij juist als overheidsdienst zoda nig is toegerust met daarop afgestemde privileges, (integratie in de P.T.T.-dienst, rijksgarantie en praktisch belastingvrij dom) dat zij geacht mag worden juist in de dienst aan de kleine spaarders haar spe ciaal bestaansrecht te vinden. Treffend komt dit ook tot uitdrukking in de rege ling van de belastingvrijdom van de spaar banken. Volgens de desbetreffende rege ling zijn van vennootschapsbelasting vrij gesteld: „de inkomsten uit het beleggen van toe vertrouwde spaargelden, indien de be lastingplichtige (i.c. de spaarbank) zich volgens doel en feitelijke werkzaamheid uitsluitend of in belangrijke mate wijdt aan het bevorderen van het sparen door kleine spaarders, of door personeel ener onderneming dan wel van een groep van ondernemingen. Deze vrijstelling is niet van toepassing, indien het beleggen me de de vorm aanneemt van kredietverle ning voor bedrijfsdoeleinden." Uit deze omschrijving blijkt, dat de fis cale positie van een spaarbank geheel sa menhangt met een bepaalde feitelijke werkzaamheid, die in hoofdzaak betrek king moet hebben op het sparen door kleine spaarders. Bovendien geldt de vrij stelling slechts voorzover winst wordt ge maakt op het beleggen van spaargelden. Winsten, die voortvloeien uit algemene service-verlening, zoals b.v. uit verkoop van reisdeviezen, vallen niet daaronder. Het is belangrijk ook dit laatste niet uit het oog te verliezen, omdat weieens zou kunnen blijken, dat in de onderlinge con currentieverhouding tussen spaar- en boe renleenbanken enerzijds en de handelsban ken anderzijds de algemene service-ver lening een veel grotere rol speelt dan het niveau der rente-tarieven. 231

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1960 | | pagina 3