Maar daardoor zijn meteen ook weer de poppen aan het dansen gebracht. Juist door de concrete voorstellen, welke aan geven hetgeen er in 1961 en de daarop volgende jaren zou moeten geschieden, realiseert men zich in elk E.E.G.-land (en daar buiten) dat het nu menens wordt. Zou men b.v. per 1 januari a.s. met de doorvoering van de voorgestelde maatre gelen beginnen, dan dit ziet men overal duidelijk in vangt de ontmanteling van de nationale autonomie op landbouw- en handelspolitiek terrein aan. Men ziet nu vlak voor ogen de moeilijkheden, welke de inperking van de eigen autonomie en de ontwikkeling van een vrijer onderling han delsverkeer voor de eigen land- en tuin bouw naar men vermoedt of vreest zullen oproepen. En dan schrikt men terug en gaat men terugkrabbelen. Dit is wel heel duidelijk het geval in Duitsland, waar men speciaal in de land- bouwkringen erg verstoord en ontstemd is over de voorstellen der Commissie op het gebied van de prijstoenadering. Duitsland zou voor diverse belangrijke akkerbouw- produkten (tarwe, gerst, suiker) de prijzen voor het oogstjaar 1961/62 moeten verla gen; en 1961 is toevallig ook nog het jaar van de verkiezingen in dit land. Een van de belangrijkste onderdelen van de voorstellen voor de overgangsjaren heeft betrekking op het handelsverkeer in agrarische produkten tussen de E.E.G.- landen onderling. Voor vele produkten stelt de Europese Commissie voor in 1961 of vrij spoedig daarna een stelsel van hef fingen in te voeren. De onderlinge invoer rechten en invoercontingenteringen zou- 258 den dan moeten verdwijnen evenals uit voerrestituties en -toeslagen, voorzover de export gaat naar landen van de gemeen schap. Ook zou dan geen beroep meer ge daan mogen worden op art. 44 (minimum prijzen). De invoering van heffingen en afschaffing van exportbevorderende maat regelen zullen ook voor de Nederlandse landbouw niet zelden moeilijkheden en be zwaren oproepen. Maar, hoeveel moeilijkheden er bij de uit werking en uitvoering van dit heffingstel sel ook verwacht moeten worden, de over gang naar een systeem van heffingen tus sen de E.E.G.-landen onderling (en uiter aard tegelijkertijd tussen de E.E.G.landen en de derde landen) zal in wezen beteke nen een overgang van nationale maatrege len en van nationaal beleid naar maatrege len en een beleid op een gemeenschappe lijke basis. Men kan dan niet meer als afzonderlijk land of men nu exporterend of importerend is doen en laten wat men zelf geval voor geval voor zich zelf het beste of het gemakkelijkste vindt. Bo vendien worden de markten van de E.E. G.-landen via dit heffingen-systeem dag in dag uit met elkaar verbonden: oplo pende of dalende prijzen in het ene land zullen dan automatisch haar invloed uit oefenen op de markten van de andere lan den. De E.E.G.-landen zullen dan telkens wanneer zich voor agrarische produkten moeilijkheden voordoen in hun eigen be lang gezamenlijk zoeken naar mogelijkhe den om de moeilijkheden aan te pakken en op te lossen. De Europese solidariteit zou daarmede in de verhouding tussen de bij de E.E.G.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1960 | | pagina 30