bestemd voor de slacht en het aanzienlijk
kleiner aantal kuikens voor de leg. Dit
laatste verschijnsel houdt ten nauwste ver
band met de ongunstige eierprijzen van
einde 1958 tot voorjaar 1960. De vermin
dering van het aantal kuikens voor de leg
is in de provincies Utrecht, Limburg en
Gelderland (en Zeeland) beneden het lan
delijk gemiddelde van 16%. In Noord-
Brabant bedraagt de inkrimping 17% en
in Overijsel 20%. In de overige provincies
ligt het percentage van de inkrimping tus
sen de 20 en 30%.
Te vermelden valt nog dat de paarden-
stapel opnieuw kleiner werd: van 196.100
tot 187.400 stuks, een vermindering met
4,4%). Ook het aantal schapen nam af, van
521.800 tot 455.300 stuks (12,7%).
De landbouwtelling mei 1960 geeft ook
enige cijfers voor de tuinbouwsector, n.1.
de arealen voor appelen, peren, zaaiuien
en vroege aardappelen en bovendien voor
groenten onder glas. De veranderingen
waren wat de eerste 4 genoemde produk-
ten betreft van geringe betekenis: voor
appelen bijna 400 ha (i%>) kleiner, voor
peren een vermindering van nog niet 1%,
voor zaaiuien een toename van ruim i°/o
en voor vroege aardappelen een uitbrei
ding van 2V2°/o.
Groenten onder glas (tabel 5)
Van grote betekenis zijn de cijfers voor
groenten onder glas.
De oppervlakte tomaten nam met 132 ha
toe doordat de oppervlakte beteeld met
tomaten onder verwarmd glas met 200 ha
werd uitgebreid, terwijl die onder koud
glas met 68 ha terugliep. Een soortgelijke
ontwikkeling valt te constateren bij de
komkommers: een uitbreiding met 74 ha,
en een sterke verschuiving van platglas
naar staandglas.
Achter deze op zich zelf dode cijfers van
de landbouwtelling gaat heel wat leven
schuil. Ook bij die produkten, waarvan de
produktie-omvang van Nederland als ge
heel weinig veranderde, is het zeer wel
mogelijk, ja hoogstwaarschijnlijk, dat op
de afzonderlijke bedrijven in 1960 t.o.v.
de situatie in 1959 veranderingen van be
tekenis hebben plaats gevonden. Iedere
boer en tuinder moet immers op basis van
de voor hein geldende omstandigheden en
van zijn toekomst-verwachtingen telkens
beslissingen treffen omtrent bouwplan en
veestapel.
Ziet het er nu naar uit dat binnen afzien
bare tijd voor nagenoeg alle boeren en
tuinders de omstandigheden in belangrijke
mate zullen gaan veranderen? Wij doelen
hier op de totstandkoming van de Euro
pese Economische Gemeenschap. Een dui
delijk antwoord op bovengestelde vraag is
nog niet te geven. Maar de situatie is nu
zo, dat sedert enige weken de Europese
Commissie gereed is met haar voorstellen
inzake de gemeenschappelijke landbouw
politiek. Deze zijn intussen aan de Minis
terraad van de E.E.G. voorgelegd en deze
zal er niet aan kunnen ontkomen om over
enige tijd hieromtrent beslissingen te ne
men. Deze kunnen betrekkelijk negatief
zijn zodat er van de verwerkelijking van
de voorstellen vooralsnog maar weinig te-
256