worden gesteld de vraag, of de tijd niet
rijp is voor een algemene renteverlaging
van spaargelden in plaats van een rente
verhoging. De situatie op de geld- en kapi
taalmarkt geeft daartoe aanleiding, even
als de ontwikkeling van de rentestand.
Zou een renteverlaging bij de R.P.S. tot
23/4°/o niet het algemene sein kunnen be
tekenen voor alle betrokkenen, ook voor
de handelsbanken, om een renteverlaging
in overweging te nemen. Afschaffing van
bijzondere spaarboekjes, zoals rentespaar
boekjes, zou daarvan het gevolg kunnen
zijn. De R.P.S. heeft van een dergelijke
renteverlaging weinig nadelige gevolgen
te duchten, omdat zij praktisch werkt in
een weinig rentegevoelige sfeer. Op een
boekje van 500,— en dat is reeds meer
dan het gemiddeld op een boekje bij de
R.P.S. uitstaande bedrag, maakt dit maar
een verschil van 1,25. En misschien dat
ook de handelsbanken wel ontvankelijk
zouden blijken om uit de hoge renteboom
te klimmen. Er is immers duidelijk een
kentering waarneembaar: de kredietverle
ning van de handelsbanken geeft geen stij
ging meer te zien; zij is zelfs in de laatste
maanden iets gedaald. De uitzettingsmoge
lijkheden op de geldmarkt ook in het bui
tenland zijn lang niet meer zo aantrekke
lijk.
En wellicht dat deze kentering ook op
de kapitaalmarkt zou kunnen doorwerken
met gevolg, dat de rentestand zou dalen
beneden het plafond van het z.g. rente
gamma. De decentralisatieparagraaf van
de troonrede zou dan eindelijk kunnen
worden gerealiseerd. Daarmede zouden de
vruchten kunnen worden geplukt van een
financiëel economisch beleid, waarvoor
dit zij eerlijkshalve vooropgesteld inder
tijd door Minister Hofstra de grondslag is
gelegd en dat zo succesvol door zijn op
volger is voortgezet. Ik heb het gevoel,
dat de 4V4°/o gemeenteleningen weer in
aantocht zijn. Ik zou mij daarover ten
zeerste verheugen en zulks temeer indien
door middel van een effectieve kwan
titatieve controle op de gemeentelijke in
vesteringen dit beroep op de kapitaalmarkt
binnen de perken zou blijven en de gulden
regel strikt zou worden gehandhaafd: geen
kapitaalswerken tenzij voorafgaand de fi
nanciering op lange termijn verzekerd is.
Al deze vraagstukken komen bij het rente-
beleid van de R.P.S. om de hoek kijken. Ik
zou mij kunnen indenken dat de Bewinds
man nu verzucht: moet dit alles bij de be
groting van de P.T.T. besproken worden.
Neen, dit behoeft thans waarlijk niet.
Gaarne wil ik de Minister van een der
gelijke brede gedachtenwisseling absolve
ren, indien hij mij althans de toezegging
zou kunnen doen van een welwillende ver
dere overweging van mijn feitelijk relaas
en hij het uitzicht zou kunnen geven op
een spoedig overleg onder leiding van de
betrokken bewindslieden zelf over deze
waarlijk niet eenvoudige materie, waaraan
bovendien nog veel meer kanten zitten
dan door mij in het kader van het gehou
den betoog aan de orde konden worden
gesteld.
240