zonen. Slechts 13% van de bedrijven maakt gebruik van vaste of tijdelijk vreem de arbeidskrachten. Vooral door uitbreiding van de veestapel is de bedrijfsvoering belangrijk intensiever geworden. Bedroeg het aantal standaard uren (de maatstaf voor de benodigde ar beid, via normen berekend) in 1948 ge middeld 430 per ha, in 1957 was dit ge stegen tot 595, een toename met ongeveer 30%. Vooral op de kleinere bedrijven is de bedrijfsvoering het meest geïntensi veerd (meer kippen en varkens!). Toch kan men niet spreken van specialisatie op een grote schaal: het gros van de gemeng de bedrijven legt zich niet toe op slechts een of twee produkten, maar zij vertonen een uitgebreid en zeer gevarieerd produk- ten-schema. Het L.E.I. heeft ook de ontwikkeling van de arbeidsproduktiviteit berekend en wel met behulp van het zgn. arbeidseffekt d.w.z. aantal standaarduren per volwaar dige arbeidskracht. In de periode 1949- 1958 blijkt het arbeidseffekt met 50% te zijn toegenomen, hetgeen zo stelt het L.E.I. „zonder meer een opmerkelijke prestatie van de boeren op de zandgron den mag worden genoemd". In 1948 be droeg het gemiddeld arbeidseffekt nog 2280 standaarduren per volwaardige ar beidskracht, in 1957 was dit gestegen tot 3520. De sterke opvoering van de arbeids produktiviteit is het gevolg enerzijds van de stijging van de intensiteit der bedrijfs voering en anderzijds van de daling van de arbeidsbezetting. Opmerkelijk is dat in het tijdvak 1949-1958 het arbeidseffekt op de kleine en grote bedrijven in ongeveer de zelfde mate is toegenomen. De verschillen in produktiviteit en dus zo stelt het L.E.I. ook in inkomen per werker zijn dus niet kleiner geworden. Wij stippen hierbij aan dat men de nodige voorzichtigheid moet betrachten met de methode van standaarduren en arbeidsef fekt ter vergelijking van de positie en in komens-mogelijkheden van bedrijven, wel ke onderling grote verschillen vertonen. De positie van het kleine bedrijf, mits dit goed geleid is, wordt naar onze mening in dit L.E.I.-rapport ongunstiger afgeschil derd dan ze in werkelijkheid is. Maar overigens is het een zeer leesbaar en interessant rapport, dat we gaarne ter le zing aanbevelen. Men kan dit L.E.I.-rap port nr. 347 („Het kleine-boeren-vraagstuk op de zandgronden; ontwikkeling in de periode 1949-1958") bij het L.E.I. bestel len door overschrijving van 3,— op post rekening 41.22.35 van het L.E.I. te 's-Gra- venhage. De Boerenleenbank te Breugel 'Mm 216

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1960 | | pagina 20