Het jaarverslag van De Nederlandsche Bank over 1959 Het verschijnen van het jaarverslag van De Nederlandsche Bank is telkenjare een belangrijke gebeurtenis in de financieel- economische wereld. Deze belangrijkheid komt niet alleen voort uit het feit, dat de hoogste monetaire autoriteit zijn visie op de financieel-economische ontwikkeling geeft, doch ook door de voortreffelijke wijze van behandeling van de financieel- economische vraagstukken. Over het jaar 1959 oordeelt het verslag zeer gunstig. In het jaar 1959 steeg de in dustriële produktie ten opzichte van het jaar 1958 met 11%, het nationale inkomen met 7% en het reële nationale inkomen per hoofd van de bevolking met ruim 5%. De uitvoer kwam op een ongekende hoog te en de werkgelegenheid was zeer hoog. Met recht zegt het verslag dan ook: „In dien het mogelijk ware aan de golfbewe ging van de conjunctuur een halt toe te roepen en haar te doen overgaan in de ge leidelijke groei, die door bevolkingsaccres en trendmatige ontwikkeling van de ar- beidsproduktiviteit vrucht van steeds voortschrijdende techniek en organisatie op den duur wordt mogelijk gemaakt, dan zou daartoe thans stellig alle aanleiding bestaan." Het verslag geeft duidelijk aan, op welke wijze De Nederlandsche Bank tracht de monetaire doelstellingen na te streven d.w.z. het evenwicht veilig te stellen tussen geld- en goederenbeweging. Door middel van haar rentepolitiek en met behulp van andere maatregelen wordt bij voortduring getracht de juiste compensatie te vinden voor die gebeurtenissen, die verstorend op dit evenwicht zouden kunnen inwerken. In 1959 waren er afgezien van de disconto verhoging in november nog geen redenen tot het aanleggen van directe beperkingen voor wat betreft de kredietverlening door de banken. Het verslag zinspeelt er echter wel op, dat de toepassing van kredietbe- perkende maatregelen in 1960 noodzakelijk zou kunnen worden. In verband met de ruime liquiditeit van het bankwezen zou het voor De Nederlandsche Bank zeer moeilijk zijn zonder bijzondere maatrege len een beperkende invloed op de binnen landse kredietgeving uit te oefenen. Thans blijkt te worden gedacht aan een zodanige maatregel, dat wanneer te zijner tijd bij zondere maatregelen tot beperking van de kredietuitbreiding wenselijk zouden blij ken, het bankwezen renteloze deposito's bij De Nederlandsche Bank zou moeten aanhouden tot ten hoogste het bedrag van de eventuele overschrijding der alsdan door de Bank overeenkomstig de Wet toe- 206

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1960 | | pagina 10