Het bijzonder labiele karakter van de in ternationale zuivelmarkt zal goed in het oog gehouden moeten worden door de stu diecommissie, welke onlangs door de Mi nister van Landbouw is ingesteld om de Nederlandse zuivelproblemen te onderzoe ken. Zij zal aandacht moeten schenken aan de ontwikkeling van de produktie- en de afzetmogelijkheden in de Nederlandse zui velsector, met name aan de factoren, welke deze ontwikkeling beïnvloeden en aan de vraag of de omvang van de melkproduktie direct of indirect moet/kan worden be ïnvloed en zo ja via welke maatregelen. Zij zal ook moeten onderzoeken of de or ganisatie van de Nederlandse zuivelafzet wel in alle opzichten bevredigend is en of dienaangaande geen wijzigingen zouden moeten worden aangebracht. Het is geenszins een verheugend verschijn sel dat in deze maanden Nederland geen mogelijkheden van afzet van boter heeft naar de markten van de andere E.E.G.-lan den. Voor kaas ligt de situatie, met name wat de uitvoer naar Duitsland en België betreft, wel wat anders en gunstiger. Maar al met al kan men niet stellen dat Neder land op het ogenblik, wat de afzet van zui- velprodukten naar Euro-markt-landen be treft, voordelen ondervindt van de E.E.G. In de E.E.G. zijn er momenteel een aan tal onderwerpen aan de orde, welke voor de positie van onze landbouw op lange maar ook op korte termijn van zeer ver strekkende betekenis zijn. We hebben hier bij niet zozeer op het oog de voorstellen der Europese Commissie omtrent de toe komstige gemeenschappelijke landbouw politiek van de E.E.G. Deze zijn uiteraard wel bijzonder belangrijk en terecht wordt hieraan ook in ons land veel aandacht ge schonken. In dit verband stippen wij aan dat het Landbouwschap in het midden van april j.I. een uitgebreid en naar onze me ning ook goed rapport hierover heeft uit gebracht, waarin op een critische maar toch ook positieve wijze een oordeel over de voorstellen der Commissie wordt ge geven. Waarop we nu speciaal doelen, zijn enkele actuele onderwerpen waaromtrent mis schien zeer binnenkort beslissingen zullen worden genomen, welke spoedig haar re percussies op onze agrarische export en op de positie van onze landbouw zullen uit oefenen. We denken hierbij met name aan het overleg tussen Nederland en Duitsland omtrent het onderlinge handelsverkeer voor diverse agrarische produkten; aan voorstellen vanuit Brussel ten aanzien van de eieren; aan de besprekingen omtrent de toepassing van art. 44 (minimumprijzen) en aan de voorstellen tot versnelling van de E.E.G. Voor een aantal belangrijke agrarische producten stelde Duitsland reeds in 1959, dat het niet kon/wilde overgaan tot globa lisering en verruiming van zijn invoercon tingenten voor de andere E.E.G.-partners. Dit betrof o.a. boter, rund- en kalfsvlees, varkens, spek, condens, melkpoeder en brouwgerst. Dit zijn produkten, welke in Duitsland onder een marktordeningswet vallen. Duitsland meende hiervoor een be roep te kunnen doen op art. 45 van het E.E.G.-verdrag en verklaarde zich bereid hiervoor zgn. long term contracten met de 189

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1960 | | pagina 33