renleenbanken. Over de ontwikkeling daarvan in de laatste jaren legt de kolom- menstatistiek, in het jaarverslag opgeno men op pagina 37, een sprekende getuige nis af. Een stijging van het bedrag der nieuw ver strekte voorschotten van 113 miljoen in 1958 tot 172 miljoen in 1959 is op zich zelf al indrukwekkend. We zullen echter moeten aannemen dat de recordcijfers be treffende de krediet- en voorschotverle ning van 1959 verre door die van 1960 zullen worden overtroffen. Was per ultimo april 1959 in de eerste vier maanden van het vorig jaar voor een be drag van 62 miljoen aan door boeren leenbanken te verlenen kredieten en voor schotten goedkeuring verleend, voor de eerste vier maanden van dit jaar ligt dit bedrag acht en dertig procent hoger name lijk op een totaal van 85 miljoen. Deze stijging doet zich voor in alle sectoren van de krediet- en voorschotverlening. Zij be treft dus zowel de kredietverlening aan landbouwcoöperaties en aan boeren en tuinders alsmede de kredietverlening aan andere krediet- en voorschotnemers huiten de landbouw. Opmerkelijk is, en dit kan gelden als een bewijs van de reeds geme moreerde ontwikkeling van een sterke toe neming van de investeringen in de agrari sche sector, dat de krediet- en voorschot verlening in de agrarische sector dit jaar procentueel sterker toeneemt dan in de overige sectoren, die met krediet en voor schot door onze boerenleenbanken plegen te worden bediend. Door deze ontwikke ling worden wij in onze boerenleenbank organisatie voor geheel nieuwe verhoudin gen geplaatst. Sedert de bevrijding heeft de middelenvoorziening, behoudens wel licht een korte onderbreking in de jaren 195Ó/'57, ons nauwelijks voor problemen gesteld. Het ziet er naar uit, dat dit anders gaat worden. De krediet- en voorschotver lening door de boerenleenbanken gaat en wel naar het zich laat aanzien als een struktureel verschijnsel meer en meer volledig beslag leggen op de middelen, die jaarlijks aan de boerenleenbanken worden toegevoerd. De vraag zou kunnen worden gesteld, of wij moeten aannemen, dat 1960 een om mekeer gaat brengen in een lange reeks van jaren, waarin van jaar tot jaar de te goeden van de boerenleenbanken bij de Centrale Bank een stijging te zien hebben gegeven. Niet onwaarschijnlijk is, dat de krediet- en voorschotverlening bij de boe renleenbanken zich, tenzij nieuwe spaar- bronnen zouden kunnen worden aange boord, zodanig zal ontwikkelen dat in de komende jaren enigermate op de tegoeden bij de Centrale Bank zal worden ingeteerd. Voor het jaar 1960 duidt reeds daarop de seizoenmatige terugloop van de tegoeden van de boerenleenbanken bij de Centrale Bank in de eerste vier maanden van het jaar. Was in voorafgaande jaren daarmede gemiddeld een bedrag van 30 miljoen ge moeid, in de eerste vier maanden van het lopende jaar hebben de boerenleenbanken voor een bedrag van 50 miljoen op haar tegoeden bij de Centrale Bank getrokken. Hierin weerspiegelt zich uiteraard ook voor een deel het gevolg van de droogte omstandigheden van verleden jaar. i74

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1960 | | pagina 18