tuinbouw de besparingen bij onze boeren
leenbanken in vergelijking met vooraf
gaande jaren ongunstig beïnvloeden, ook
de spaarmogelijkheden zelf zijn voor een
deel van de spaardersbevolking bij onze
boerenleenbanken bepaald ongunstig. Het
is immers een bekend feit, dat de werkers
in land- en tuinbouw door een voor hen on
gunstige prijsvorming bepaald niet in de
zelfde mate in de stijging van het nationale
inkomen delen als andere groepen van de
bevolking. Speciaal land- en tuinbouw
hebben het grootste belang erbij, dat niet
alleen de loon- maar ook de prijsbeweging
onder controle wordt gehouden. Gezien
de moeilijke afzetverhoudingen voor vele
producten van land- en tuinbouw is er
geen mogelijkheid om via prijsverhoging
voor de producten de inkomenspositie van
boeren en tuinders te verbeteren. Daarom
hebben deze het grootste belang erbij, dat
de algemene produktiviteitsstijging niet al
leen tot uitdrukking komt in loonsverho
ging maar ook in prijsverlaging van indus
triële producten, die als bedrijfsmiddel in
land- en tuinbouw dienst doen. Het heeft
wel eens de schijn ervan, dat zij die voor
een op dat doel afgestemde prijspolitiek
hun schouders ophalen eigenlijk voor iede
re prijspolitiek niet gevoelen en wel om
dat zij liever zouden zien, dat uit de prij
zen met name van industriële producten
zou kunnen worden gehaald wat erin zit.
Dat de economische overheidspolitiek, die
thans gevoerd wordt erop gericht is om
door tniddel van de loon- en prijspolitiek
ook tot prijsverlaging te komen, verdient
stellig meer waardering dan soms daarvoor
wel kan worden geconstateerd.
Sprekend over de spaarmogelijkheden van
de spaardersbevolking bij de boerenleen
banken dient uiteraard ook rekening te
worden gehouden met de terugslag van de
gevolgen van de droogte op de ontwikke
ling van de inkomstenpositie van vele boe
ren, juist nu in 1960. Wij hebben kunnen
constateren, dat het spaarquotiënt, dat wil
zeggen de uitkomst van de deling van in
lagen op terugbetalingen, met name in de
gebieden van de gemengde bedrijven op
de hoge zandgronden, in de tweede helft
van 1959 en in 1960 aanzienlijk is gedaald
ten opzichte van overeenkomstige perio
den in voorafgaande jaren. Dit duidt op
liquiditeitsspanningen in bepaalde sectoren
van de landbouw, met name die door de
droogte zijn getroffen, welke liquiditeits
spanningen tot uitdrukking komen in ho
gere opvragingen in het lopende seizoen
dan in normale tijden gebruikelijk is. Ook
het ongunstig verloop van de prijzen voor
eieren en varkens heeft tot deze liquidi-
teitsspanningen bijgedragen. Mag ik de
hoop uitspreken, dat voor de desbetreffen
de gebieden en bedrijven spoedig betere
tijden zullen aanbreken en dat de gevolgen
daarvan ook wederom merkbaar zullen
zijn in toenetnende besparingen bij de des
betreffende boerenleenbanken.
De krediet- en voorschotverlening in 1960.
Dat wij overigens alle zeilen zullen moeten
bijzetten om de besparingen bij de boeren
leenbanken op het gewenste niveau te hou
den, blijkt wel allerduidelijkst uit de ver
rassende toeneming van de krediet- en
voorschotverlening bij de aangesloten boe-
i73