Aanvullende mededelingen van Mr. Ph. C. M. van Campen, algemeen directeur van de Coöp. Centrale Boerenleenbank Zo juist is door de Voorzitter van het Be stuur verslag gedaan over de ontwikkeling van de werkzaamheden van de hij de Cen trale Bank aangesloten boerenleenbanken en van de Centrale Bank zelf evenals over de financiële resultaten die werden be reikt. Een en ander geschiedde aan de hand van het verslag over het jaar 1959. Deze vergadering zou niet tevreden zijn, indien alleen werd stilgestaan bij een jaar, dat alweer tot het verleden behoort. De toekomst vraagt uiteraard ook onze aan dacht. De vraagstukken, waarvoor de toekomst ons stelt, zouden wij kunnen bespreken aan de hand van de ontwikkeling, die in de eerste maanden van dit jaar kan wor den geconstateerd. Tegelijk zouden wij de conclusies en aanbevelingen van het rap port van de Commissie Landbouwkrediet daarbij in overweging kunnen nemen. Allereerst een enkel woord over de gang van zaken in de eerste vier maanden van 1960. De vergadering zal het kunnen be grijpen M. d. V. dat de ontwikkeling van de besparingen bij de boerenleenbanken zelf en bij de spaarbankinstellingen in het algemeen nauwlettend door ons wordt ge volgd. Hierdoor worden immers bepaald de toekomstige mogelijkheden voor kre diet- en voorschotverlening, waarvan de betekenis met de dag toeneemt. De ontwikkeling der besparingen in 1960. Hoe staat het nu met de besparingen bij de aangesloten boerenleenbanken dit jaar. Het is algemeen hekend, dat sinds enige jaren de ontwikkeling van de besparingen bij de aangesloten boerenleenbanken een sterk stijgende tendens heeft te zien gegeven. Voor de jaren 1956 tot en met 1959 waren de cijfers als volgt: 57 miljoen in 1956, welk bedrag toen een dieptepunt was in vergelijking met vorige jaren, 85 miljoen in 1957, 156 miljoen in 1958 om uit te komen op 164 miljoen in 1959. De rela tieve toeneming van de besparingen, dit is het spaarsaldo in enig jaar uitgedrukt in het totaal spaartegoed aan het einde van het vorige jaar, beliep achtereenvolgens 7,3% in 1956, 9,9in 1957, 16,1% in 1958, hetgeen het hoogste stijgingspercen tage was dat ooit werd bereikt en dat in 1959, ondanks een stijging van het absolu te spaarsaldo, terugzakte tot 14,2%. In al deze jaren was de relatieve toeneming van het spaartegoed bij onze boerenleenbanken het hoogste in vergelijking met de relatieve stijging van de spaartegoeden bij andere spaarbankinstellingen. Op basis van de cijfers van 1960, voorzo ver die thans bekend zijn, moet worden ALGEMENE VERGADERING CENTRALE BOERENLEENBANK 171

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1960 | | pagina 15