Het zal U bekend zijn, dat het jaar 1947 de oprichting heeft gebracht van de Stich ting Garantiefonds N.O.P. tot welke op richting in de vergadering van het Hoofd bestuur van de K.N.B.T.B. van 21 april 1947 werd besloten. Reeds in de loop van 1946 was gebleken, dat de bedrijfsfinan- ciering voor de pachters van bedrijven in de Noordoostpolder moeilijkheden met zich zou brengen. Weliswaar wilden de betrokken overheidsinstanties bij de keuze der pachters zich in de eerste plaats laten leiden door de bekwaamheid en geschikt heid, doch ook werden waarborgen nodig geacht, dat iedere pachter van voldoende bedrijfskapitaal in verhouding tot de grootte van het hem toe te wijzen bedrijf zou zijn voorzien. Teneinde het ook aan gegadigden en daarbij is uitsluitend gedacht aan de z.g. pioniers die met leningen en borgstel lingen van familie en vrienden naast hun eigen middelen niet tot het nodig geachte bedrijfskapitaal per ha. kunnen komen, mogelijk te maken als pachter op te treden van een bedrijf van de grootte, waarvoor zij op grond van hun capaciteiten door de polderdirectie geschikt worden geacht, verklaarde de Staat zich bereid garant te blijven voor 50% van het bijzondere kre diet, dat het ontbrekende bedrijfskapitaal zou moeten verschaffen, nadat met eigen middelen en steun van familie en vrienden de helft van het bedrijfskapitaal is bijeen gebracht. De andere 50% van het bijzon dere krediet zouden dan echter moeten worden gegarandeerd door een fonds, dat zich daartoe bereid zou verklaren. Ten aanzien van die gegadigden, die lid zouden worden van de Coöperatieve Boerenleen bank G.A. te Emmeloord, aangesloten bij de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank te Eindhoven, en bij die boerenleenbank hun bedrijfskrediet zouden opnemen, ver klaarde de Stichting Garantiefonds N.O.P. zich bereid naast de Staat als garant tegen over genoemde boerenleenbank op te tre den. Daarnaast heeft het fonds zich ook in en kele gevallen bereid verklaard tegenover de boerenleenbank een gedeelte te garan deren van dat deel van het krediet, dat vol gens de gestelde regelen uit eigen middelen en uit steun van familie en vrienden zou moeten worden gefinancierd, doch waar voor deze steun ontoereikend bleek. Toen de toewijzing van bedrijven zich bij latere verpachtingen niet meer uitsluitend tot de z.g. pioniers beperkte, doch ook „werkers van het oude land" daarvoor in aanmerking konden komen, konden deze laatsten voor de zekerheidsstelling van een deel van hun bedrijfskrediet eveneens een beroep op het Garantiefonds doen, dat in deze gevallen echter niet meer naast de Staat als borg optrad, daar door de Staat uitsluitend voor de „pioniers" garanties werden verstrekt. Voor zijn garantie ontvangt het fonds van de betrokken pachters een kleine vergoe ding in evenredigheid tot het in feite van het gegarandeerde krediet gemaakte ge bruik. Het bestuur van het fonds heeft ge meend met een op deze wijze vastgestelde vergoeding genoegen te kunnen nemen teneinde daardoor de betrokken pachters zo weinig mogelijk te belasten. Zowel door het verkrijgen van het beno- 132

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1960 | | pagina 16