7. De werkwijze van de boerenleenbanken is in overeenstemming met de eisen van doelmatigheid, daar zij leidt tot een sta biele kredietvoorziening van land- en tuinbouw onder relatief gunstige voor waarden. Ten aanzien van de organisatie van de boerenleenbanken worden enige bezwaren naar voren gebracht. Welke de ze bezwaren zijn, blijkt uit de in punt 16 vermelde aanbevelingen. Toeko?nst 8. Uitgaande van de veronderstelling, dat in de periode 1958 tot en met 1967 de financiering van de investeringen in de land- en tuinbouw in dezelfde mate in tern kan geschieden als in de periode 1952-1957 het geval is geweest en dat het aanbod van financieringsmiddelen door familieleden in dezelfde mate plaatsvindt als dit in het verleden bij bedrijfsoverne- ming is geschied, kan worden verwacht, dat het aanbod van vreemd vermogen vol doende zal zijn om te voorzien in de te verwachten kredietbehoeften. 9. Indien de interne financiering in de landbouw geringer zal zijn dan in het ver leden het geval is geweest, hetzij door een teruggang in de rentabiliteit, hetzij door een wijziging in het bestedingspatroon, of indien als gevolg van een afneming van de agrarische beroepsbevolking de financie ring met behulp van familie-vermogen mocht verminderen, zal de vraag naar fi nancieringsmiddelen met een lange loop tijd het aanbod kunnen overtreffen. 10. Indien de boerenleenbanken in staat zullen zijn ongeveer eenzelfde percentage 66 van de bij de spaarinstellingen gevormde besparingen aan te trekken als gemiddeld in de laatste jaren het geval is geweest, zullen zij geheel in de toekomstige vraag naar middellang krediet kunnen voorzien. Daarbij is ervan uitgegaan dat door de boerenleenbanken ten aanzien van de kre diet- en Voorschotverlening hetzelfde be leid wordt gevoerd als in het verleden het geval is geweest. 11. De voorziening in de kortstondige fi nancieringsbehoeften, zal in de toekomst evenmin op moeilijkheden stuiten daar de middelen die in de vorm van rekening- courantkrediet en leverancierskrediet ter beschikking staan, hiervoor toereikend kunnen worden geacht. Ook hierbij is er van uitgegaan dat door de boerenleenban ken hetzelfde krediet- en voorschotbeleid wordt gevoerd als in het verleden het ge val is geweest. AANBEVELINGEN De voorlichting 12. Ter bevordering van de geneigdheid om voor doelmatige investeringen krediet op te nemen, om meer bekendheid te ge ven aan de kredietmogelijkheden die ter beschikking staan alsmede ter verbetering van het inzicht in de eisen die aan een gezonde financiering dienen te worden gesteld, zal aan de landbouwers en tuin ders meer voorlichting moeten worden gegeven. De Rijks-Landbouw-Voorlich- tingsdienst, de standsorganisaties in de landbouw en de landbouwkredietinstellin gen hebben te dezer zake een taak, zowel ieder afzonderlijk als gezamenlijk.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1960 | | pagina 26