pelius, onderdirecteur van de Nederland- sche Bank N.V.; Secretaris: Drs. W. M. N. van den Wil denberg. Dezer dagen is het rapport Van deze Com missie verschenen; het rapport telt 328 blz. alsmede enige tabellen, die als bijlage zijn opgenomen. Samenvattend kan de in houd als volgt worden weergegeven. De Commissie heeft allereerst een onder zoek ingesteld naar de financiering van de land- en tuinbouwbedrijven en de agrari sche coöperaties. Het blijkt dat de finan ciële positie van de hoeren en tuinders in het algemeen gezond kan worden geacht. Het eigen vermogen bedraagt blijkens ge gevens van het L.E.I. in de landbouw on geveer 8o°/o, in de tuinbouw ongeveer 65%. De eigen vermogenspositie van jon ge boeren is veel minder gunstig; doch illiquide bedrijven komen maar weinig voor. De opgenomen schulden zijn voor een zeer belangrijk deel opgenomen bij de familieleden. Daarnaast spelen de boeren leenbanken een grote rol, gevolgd door particuliere personen en verzekerings maatschappijen; de betekenis van de alge mene banken is voor wat betreft de finan ciering van de individuele land- en tuin bouwbedrijven gering. Voor wat betreft de financiering van de agrarische coöperaties, komt de Commis sie tot de conclusie dat de boerenleenban ken de belangrijkste kredietverschaffers zijn. De financiële struktuur van deze coöperaties is in het algemeen niet onge zond, hoewel de Commissie de eigen ver mogenspositie niet in alle opzichten be vredigend acht. Het rapport bevat vervolgens een uitvoe rige beschrijving van de organisatie en werkwijze van de landbouwkredietinstel lingen. Behandeld worden de grondslagen en werkwijze van de boerenleenbanken, zowel van de plaatselijke als van de cen trale banken, de aantrekking van gelden, de wijze van uitlening, de zekerheden en het rente- en kredietbeleid. Ook de werk wijze van het Borgstellingsfonds voor de Landbouw en de Provinciale Waarborg- instituten worden uitvoerig beschreven. Door de Commissie is onder ruim 2000 boeren en tuinders een opiniepeiling ge houden inzake de bij deze groepen leven de opvattingen over de financiering van hun bedrijf en de werkwijze der land bouwkredietinstellingen. Daarbij is geble ken, dat er in de landbouw een zekere te rughoudendheid bestaat in het opnemen van kredieten en voorschotten. Hoewel deze terughoudendheid voornamelijk toe geschreven moet worden aan oorzaken als: een onvoldoende vertrouwen in de toekomst en de vrees zich te diep in de schulden te steken, werkt naar de mening der ondervraagde personen de organisatie en werkwijze van de boerenleenbanken deze terughoudendheid mede in de hand. De voornaamste bezwaren richten zich te gen het feit, dat teveel plaatselijke perso nen bij de beoordeling van de aanvraag worden ingeschakeld en dat te hoge ze- kerheidseisen worden gesteld. De Commissie heeft vervolgens bezien de vraag of in verband daarmee de werkwij- 61

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1960 | | pagina 21