Punten uit de toespraak van de Minister van Landbouw en
Visserij, mr. V. G. M. Marijnen, op 9 februari 1960 in het
Kurhaus te Scheveningen, ter gelegenheid van het verschijnen
van het rapport van de Commissie Landbouwkrediet
i. Het verschijnen van het rapport van de
Commissie Landbouwkrediet over „Het
Landbouwkrediet in Nederland" is om
meer dan één reden belangrijk. Het getuigt
in de eerste plaats van werkelijkheidszin
van de beide centrale boerenleenbanken
en de drie centrale landbouworganisaties,
dat deze zélf het initiatief hebben geno
men, het vraagstuk van de financiering in
de agrarische sector aan de orde te stellen.
Het betekent dat deze organisaties zich
niet zonder meer tevreden stellen met het
in het verleden bereikte, maar een open
oog willen hebben voor de veranderde
omstandigheden in een veranderde samen
leving. De Minister, hier sprekende na
mens de regering, wenst deze organisaties
dan ook van harte geluk met hun initiatief
tot dit onderzoek, waarvan het resultaat
vandaag in de openbaarheid wordt ge
bracht.
De bewindsman richt een bijzonder dank
woord aan Prof. Dr. G. M. Verrijn Stuart,
die de besprekingen in de Commissie heeft
willen leiden en dit met grote bekwaam
heid gedaan heeft. Dat een oud-directeur
van een handelsbank het voorzitterschap
op zich heeft willen nemen, illustreert wel
op bijzondere wijze de goede verstandhou
ding tussen de handelsbanken en de boe
renleenbanken, die elk hun eigen plaats in
onze samenleving innemen. Minister Ma-
rijnen wil er echter tevens een indicatie in
zien dat de vraagstukken van de Neder
landse landbouw en het Nederlandse land
bouwkredietwezen in een veel bredere
kring dan de landbouw belangstelling ge
nieten. Ook de brede samenstelling van
de Commissie getuigt hiervan.
2. De Minister acht het van groot belang,
dat thans de resultaten bekend zijn van
een objectief onderzoek, waarbij getracht
is vast te stellen in hoeverre de bezwaren
die hier en daar met betrekking tot het
landbouwkredietwezen worden geuit,
werkelijk gefundeerd zijn. Dit kan bij de
oordeelsvorming en het zoeken naar nieu-
56