trale Boerenleenbank van Eindhoven zijn
ongeveer 1500 millioen gulden toever
trouwd in de vorm van spaargelden en
saldi in rekening-courant.
In het bijzonder de laatste jaren is de acti
viteit van de boerenleenbanken zeer sterk
toegenomen. Bedroegen de besparingen
in 1957 bij onze boerenleenbanken 85 mil
lioen gulden, in 1958 beliepen deze 156
millioen gulden en dit jaar kunnen zij
worden geraamd op 165 millioen gulden,
d.w.z. het verschil tussen inlagen en te
rugbetalingen. Dezie toenemende bespa
ringen zullen tesamen met de rentebij-
schrijving de aan onze boerenleenbanken
toevertrouwde gelden opstuwen tot meer
dan anderhalf miljard gulden.
Deze bedragen aan nieuwe besparingen bij
de boerenleenbank moeten worden bezien
in samenhang met de cijfers over de kre
diet- en voorschotverlening, zoals die zich
thans voltrekt. Ook hier zien wij een stij
gende tendens; zelfs is de stijging van de
krediet- en voorschotverlening nog sneller
dan die der besparingen. Zo namen de
uitstaande voorschotten in 1957 toe met
53 millioen, in 1958 met 63 millioen,
doch in 1959 zal het recordcijfer van
120 millioen worden behaald.
Welke is nu de betekenis van de
boerenleenbank voor de financiering
van het landbouwbedrijf?
Tegen de achtergrond van deze cijfers
lijkt het haast overbodig nog te wijzen op
de plaats, die de boerenleenbank inneemt
in de financiering van het agrarische plat
teland. Als in 1959 het bedrag der uit
staande voorschotten met 120 millioen
is toegenomen, betekent dit immers, dat
voor ruim 170 millioen nieuwe voor
schotten is verstrekt aangezien het bedrag
van de aflossingen op 50 millioen kan
worden gesteld.
Van deze 170 millioen is ongeveer 6o%>
verstrekt aan boeren en tuinders, zodat
mag worden geconcludeerd, dat door boe
ren en tuinders in belangrijke mate een
beroep op de boerenleenbanken is gedaan,
nl. alleen bij de Centrale Bank van Eind
hoven aangesloten boerenleenbanken voor
een bedrag van meer dan 100 millioen in
een jaar. Toch worden er nog vaak klach
ten vernomen over de kredietverlening
door de boerenleenbanken. Zo wordt ge
zegd, dat de boerenleenbank meer spaar
bank zou zijn dan kredietbank, dat men
slechts kredieten kan krijgen, indien men
goede zekerheden kan geven, dat er in de
leiding wel wat conservatief wordt ge
dacht en dat men bij de boerenleenbank
net zoveel moet betalen als bij andere in
stellingen.
Zonder nu op al deze bezwaren uitgebreid
in te gaan moeten toch enige opmerkingen
worden gemaakt. Voorop moet worden
gesteld, dat de boerenleenbanken niet tot
het onmogelijke in staat zijn en bijvoor
beeld t.a.v. de te berekenen rente-tarieven
in sterke mate afhankelijk zijn van de si
tuatie op de geld- en kapitaalmarkt. Wil
len de boerenleenbanken immers aan de
boeren en tuinders kredieten verschaffen,
dan zullen zij de daarvoor noodzakelijke
middelen moeten aantrekken. Dit betekent
dus, dat een spaarrente moet worden
vergoed, die voor de spaarders aantrekke
lijk genoeg is om hun spaargeld naar de
9