bouwbedrijven gebleken, dat de eigen ver mogenspositie van de Nederlandse boer en tuinder in het algemeen gunstig is, daarnaast staat de boer en tuinder een eigen coöperatieve landbouwkredietorga nisatie ter beschikking, die toch beslist, ik hoop dat nader aan te tonen, niet karig is met de financieringsmiddelen, die in het bijzonder in de laatste jaren aan land- en tuinbouw zijn ter beschikking gesteld. Wat de financiële positie betreft, zijn on langs uit een door het L.E.I. ingesteld on derzoek naar de financiële positie van de landbouwbedrijven in Nederland, interes sante gegevens ter beschikking gekomen. Op basis van de boekhoudgegevens van 5100 landbouwbedrijven van verschillen de grootte en in verschillende landbouw gebieden heeft men een indruk gekregen over de mate, waarin de boeren hun be drijf kunnen financieren met behulp van eigen vermogen. Het blijkt, dat het eigen vermogen gëmiddeld ruim 8ofl/o vormt van het balanstotaal. Grote verschillen in dit percentage tussen grote en kleine be drijven komen daarbij niet voor, dat wil zeggen, dat ook de kleine bedrijven in re latief dezelfde mate met eigen vermogen worden gefinancierd als de grote bedrij ven. Ook de omstandigheid of men het bedrijf heeft gepacht ofwel in eigendom exploiteert, heeft merkwaardig genoeg niet zo'n grote invloed op het percentage, dat het eigen vermogen uitmaakt van het balanstotaal. Een faktor, die wel van be lang blijkt te zijn, is de leeftijd van de boer. De jongere boeren hebben in het al gemeen in veel geringere mate eigen ver mogen en men kan wel zeggen, dat hoe ouder de boer wordt, in des te grotere mate hij in het algemeen met behulp van eigen vermogen zijn bedrijf kan financie ren. Dit wijst naar mijn mening op twee heel belangrijke aspecten in de financie ring van het landbouwbedrijf. Op de eerste plaats, dat het voor jonge boeren ook mogelijk is het bedrijf te fi nancieren met beduidend minder eigen vermogen dan het algemeen gemiddeld percentage, aan eigen vermogen in de be drijven gestoken, hoezeer dat uiteraard een grote krachtsinspanning van de jonge boer zelf en van zijn dikwijls hard mee werkende jonge vrouw vraagt; anderzijds blijkt hieruit, dat door de boeren in de loop der jaren door een grote spaarzaam heid ernaar wordt gestreefd de schulden zoveel mogelijk af te lossen. Zie daar dan ook de werkelijke grondslag van de financiering van deze bedrijven: noeste arbeid en spaarzaamheid. Zie daar de basis in het persoonlijk vlak voor de kredietfinanciering van land- en tuin bouw. Wanneer ik nochtans iets meer in het bijzonder zou willen nagaan op welke wijze de jonge boer of tuinder, die een bedrijf overneemt, dit bedrijf kan finan cieren, dan kom ik vanzelf tot een be schrijving van de werkwijze van het Ne derlands landbouwkrediet. Zoals wij reeds zagen, is het eigen vermo gen van een jonge boer in het algemeen ontoereikend om de overneming van grond en gebouw, dode en levende inven taris te financieren en om dan ook nog een zeker bedrijfskapitaal over te houden. Hij zal dan een beroep moeten doen op 6

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1960 | | pagina 6